Naar de content

‘Creatieve vormen helpen gesprek op gang’

Sam Riedijk wil iedereen laten meepraten in De DNA Dialogen

S. Riedijk

In de DNA Dialogen gaan we opnieuw in gesprek over het aanpassen van embryo-DNA. Projectleider Sam Riedijk wil een zo representatief mogelijk beeld vormen van alle verschillende meningen die bestaan over dit onderwerp. Hoe pakt ze dat aan?

“Iets wat potentieel de menselijke natuur gaat aanpassen, kun je niet alleen laten afhangen van mensen die de motivatie hebben om hierover mee te praten.” Projectleider van de DNA Dialogen Sam Riedijk, vertelt over het belang van ruimte geven aan conflicterende belangen en weerstand. Riedijk begeleidt als medisch psycholoog mensen met een kinderwens waar een (ernstige) erfelijke ziekte een grote rol speelt. Daarnaast is ze onderzoeker en onderwijsdirecteur van de 2-jarige onderzoeksmaster ‘Genomics in Society’ bij het Erasmus MC.

Een goede afspiegeling laten zien betekent ook groepen mensen te spreken krijgen die in eerste instantie niet staan te springen om mee te praten. Hoe gaan jullie daar als consortium mee om?

“We moeten als consortium op zoek naar andere manieren om de groepen die niet willen, mee te laten praten. We willen ruimte geven aan conflicterende belangen en weerstand: het gaat om de diversiteit in motieven die je mee wil nemen in het beleid dat hierop wordt gemaakt. Je kan niet iets wat potentieel de menselijke natuur gaat aanpassen, alleen laten afhangen van mensen die de motivatie delen om hierover mee te praten.”

Sam Riedijk, mede-organisator De DNA Dialogen: “We moeten nadenken over de motieven waarom mensen wel of niet mee willen praten.”

S. Riedijk

Hoe krijg je mensen die niet willen zover om mee te praten?

“Daar ligt een opgave voor de onderzoekers. Dat dwingt ons om na te denken over de motieven waarom mensen wel of niet mee willen praten. Sommigen zullen zeggen: ‘Dit is belangrijk voor mijn nageslacht en ik wil dat dit gaat lukken.’ Anderen vinden het een veilig idee om überhaupt gehoord te worden en weer andere mensen willen misschien gewoon entertained worden, of er iets voor terugkrijgen. De vraag is dan: ‘Wanneer winnen we allebei?’ Dat is niet iets wat ik voor die ander kan bedenken, maar wel iets is wat ik aan die ander kan vragen. Deze manier van denken vergt van ons wetenschappers ook een bepaalde nederigheid: ‘Wij weten het niet en jullie weten het wel.’”

Jullie maken de komende jaren naast wetenschappelijke methodes ook gebruik van kunst en design, en iets wat jullie ‘creatieve dialoogvormen’ noemen. Waarom hebben jullie hiervoor gekozen?

“We zien dat wetenschappelijk onderzoek bepaalde mensen niet bereikt, en we gaan onderzoeken of het met deze aanpak wel lukt. We zijn op zoek naar een win-winsituatie waarbij de deelnemer ook het idee heeft dat hij er iets uithaalt. Die denken we bij sommige groepen die tot nu toe moeilijk bereikbaar waren voor ons, beter te kunnen bereiken met het inzetten van creatieve vormen. Dat helpt ons om het onderwerp toegankelijker te maken. Sommige mensen gaan niet ‘aan’ door iets wat talig is, maar wel van muziek of van fotografie bijvoorbeeld. Daardoor kunnen ze zich wel verbinden met het onderwerp en met elkaar. Het interesseert deze mensen dan misschien nog steeds niet dat hun mening mee wordt genomen in het beleid dat ooit wordt gemaakt rondom dit onderwerp, maar het is voor hen op dat moment wel de moeite waard om mee te doen.”

Kan je een voorbeeld noemen van zo’n creatieve dialoogvorm?

“Laatst hebben we als consortium een training dialoogmethodieken gedaan die werd gegeven door Confro, een Rotterdamse stichting die voorstellingen, trainingen en lesprogramma’s maakt met als doel het bespreekbaar maken van maatschappelijke thema’s en taboes. Ook zij organiseren dialogen, veelal op Rotterdamse scholen in kwetsbare wijken, waarbij ze een unieke methode — de confro-methode — toepassen waarin ze dialoogmethodieken, confrontatietheater en weerbaarheidstraining combineren. Die training leerde ons om beter te kijken naar de waarden die vaak onder een mening schuilgaan. Het vraagt van ons als consortium een ander soort taal die we moeten spreken om echt in gesprek te kunnen gaan met de ander.”