Naar de content

'Zonder veehouderij minder ziektes van dier op mens'

Heel Nederland vegan: Zoönosen

Een luchtfoto van een tractor die een veld ploegt.
Een luchtfoto van een tractor die een veld ploegt.
iStock

De Nederlandse veehouderij is een bron van zoönosen. Wat als we geen vlees meer zouden eten en produceren in Nederland? We zouden een reductie zien in virussen als het vogelgriepvirus, volgens viroloog Wim van der Poel.

COVID-19, de ziekte van Lyme, Q-koorts, toxoplasmose, salmonellose en vogelgriep; het zijn stuk voor stuk in Nederland voorkomende zoönosen, besmettelijke ziekten die van dier op mens kunnen overgaan. Niet al deze zoönosen zijn afkomstig van vee. Bij de ziekte van Lyme wordt de ziekteverwekker bijvoorbeeld door teken overgebracht, bij toxoplasmose door katten. Maar toch. De reden dat Nederland kwetsbaar is voor zoönosen, heeft alles te maken met landbouwdieren, staat in het rapport Zoönosen in het vizier, in 2021 opgesteld door een groep experts in opdracht van het ministerie van VWS. We leven in een dichtbevolkt land, omringd door dertigduizend veebedrijven met heel veel kippen, koeien en varkens bij elkaar op een klein oppervlak. Een feest voor virussen. Een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid.

Stel, we stoppen in Nederland met de consumptie en productie van dierlijke producten. Wat zou dat betekenen voor het risico dat een potentieel pandemische ziekteverwekker overspringt van dier naar mens? Viroloog Wim van der Poel van Wageningen University & Research, die meeschreef aan bovengenoemd rapport, blikt terug op eerdere epidemieën als corona en Q-koorts en schetst de risico’s op opkomende zoönosen in een vegan Nederland.

Vogelgriep

De kans op zoönosen wordt niet plotsklaps nul als we in Nederland geen vee meer houden. We kunnen alleen het lokale risico iets terugdringen, verwacht Van der Poel. “Kijk je naar opkomende zoönosen van de laatste tientallen jaren, dan zijn die in veel gevallen niet in Nederland ontstaan.” De ziekmakende vogelgriep die sinds 2021 rondgaat over de wereld, en waarvoor in Nederland al miljoenen kippen geruimd zijn, is bijvoorbeeld ooit ontstaan in Chinees pluimvee. Migrerende watervogels introduceren hier keer op keer het virus, dat via hun poep de stallen binnenkomt. “Houden we hier minder dieren, dan zullen we minder introducties zien van zoönosen, maar in andere landen gaat de besmetting gewoon door. Wil je zoönosen echt reduceren via inkrimping van de veestapel, dan moet je dat minstens op Europees niveau aanpakken.”

Bevolkingsgroei

Veel dieren bij elkaar houden in één stal is riskant. Als dieren opeengepakt staan is het makkelijker voor virussen om te circuleren en vroeg of laat over te springen naar een mens. De dichtheid aan mensen is evengoed een risicofactor: hoe meer mensen er rondlopen, hoe groter de kans dat zo’n virus daadwerkelijk een mens bereikt. “Praat je over de drivers van zoönosen, dan is toename van de wereldbevolking de grootste driver”, aldus Van der Poel. “Een grotere bevolking vraagt om meer voedsel, om meer dierlijke producten die we graag consumeren, dus een grotere vraag naar veehouderij.” Daarbij komt dat we levende dieren over grote afstanden transporteren en zelf ook graag en ver reizen, waardoor infecties zich snel kunnen verspreiden. “Ik denk zeker dat het risico op zoönosen uit gehouden dieren zal afnemen zonder veehouderij. Maar het risico vanuit gezelschapsdieren of wildlife blijft aanwezig.”

Wilde dieren

Het is de interactie tussen mensen, landbouw-, huis- en wilde dieren die maakt dat zoönosen kunnen rondwaren. Haal je de landbouwdieren er als schakel tussenuit, dan is het nog steeds mogelijk dat ziektes van dier op mens overgaan. Een goed voorbeeld daarvan is rundertuberculose, wat in het Verenigd Koninkrijk een groot probleem is. De ziekmakende bacterie is aanwezig in dassen die rondsnuffelen bij de rundveebedrijven en kan overspringen naar runderen. Bij een uitbraak worden de runderen geruimd, maar dan blijf je met de dassen zitten. “Zou je stoppen met de rundveehouderij, dan kan er nog steeds een uitbraak ontstaan onder mensen, door direct contact met de dassen”, aldus Van der Poel. “Maar het risico op infectie is klein, omdat mensen simpelweg geringe contacten hebben met dassen. De kans dat mensen een zoönose oplopen via intensief gehouden dieren als runderen, is door meer contact een stuk groter.”

Q-koorts is een zoönotische uitbraak gerelateerd aan de geiten- en schapenhouderij.

Wikimedia Commons via Patricia, CC BY 3.0

Q-koorts

Tussen 2007 en 2010 raakten tienduizenden Nederlanders besmet met Q-koorts, een bacteriële infectieziekte die van besmette melkgeiten en melkschapen oversloeg op mensen. Hadden we deze grootste Q-koortsepidemie ter wereld ook gehad zonder intensieve veehouderij? Van der Poel denkt van niet. “Q-koorts is echt een uitbraak gerelateerd aan de geiten- en schapenhouderij.” De ziekmakende bacterie, Coxiella, was overigens niet nieuw. Vroeger was het een infectie die via de melk van runderen en schapen bij mensen terechtkwam, maar dat risico werd de kop in gedrukt door melk te pasteuriseren. “Op een gegeven moment zijn we meer geiten bij elkaar gaan houden zonder de circulatie van Coxiella te volgen. Neemt het aantal dieren in de veehouderij plots toe, zoals met de geiten gebeurde, dan kan een ziekteverwekker ineens meer kans krijgen en zit je met een uitbraak.”

Landschapsverandering

Wordt heel Nederland vegan, dan spelen we grond vrij die nu in dienst staat als weidegrond of akker voor voedergewassen. Met een deel van die grond zouden we de noodlijdende natuur kunnen herstellen, nieuwe wildernis aanleggen, inclusief wilde dieren. Teruggeven van gecultiveerde grond aan de natuur (rewilding) is niet geheel zonder risico, volgens Van der Poel. “Bij landschapsverandering kan juist een risico op zoönosen ontstaan, omdat we ingrijpen in de populaties dieren om ons heen.” In het geval van een vegan Nederland: minder vee, meer wildlife. “Die verschuiving hoeft niet ongunstig te zijn, maar door wilde dieren te introduceren kun je ook bepaalde ziekteverwekkers binnenbrengen in de omgeving. Neem weer die dassen. Krijg je ineens meer dassen in het landschap, dan kunnen ziekteverwekkers die zij bij zich dragen overspringen naar andere diersoorten. Wil je het landschap veranderen? Dan moet je circulerende ziekteverwekkers in alle dieren die contact hebben met elkaar goed blijven volgen.”

Antibioticaresistentie

In een vegan Nederland is er geen dierhouderij. Daarmee omzeilen we de huidige situatie waarin mensen en vee dezelfde antibiotica krijgen, met alle gevaren van dien. Landbouwdieren krijgen antibiotica bij bacteriële infecties, waar ziekmakende bacteriën op den duur ongevoelig voor kunnen worden. Resistente bacteriën van dierlijke oorsprong kunnen vervolgens via vlees in mensen terechtkomen en lastig behandelbare infecties opleveren. Ook via die weg kunnen zoönosen ontstaan. Van der Poel: “In Nederland proberen we het gebruik van antibiotica terug te dringen om die resistentie niet in de hand te werken. Nadeel is dat een ziekteverwekker daardoor kan opkomen. Runderen krijgen bijvoorbeeld penicilline tegen streptokokken en stafylokokken. Zou je minder antibiotica gebruiken, dan kunnen deze bacteriën meer rondgaan en neemt het risico op een zoönotische ziekte toe. Anderzijds kan het gebruik van penicilline tot resistentie leiden, wat ook risicovol is.” Zonder dierhouderij kan antibioticaresistentie, door te veel en onzorgvuldig gebruik, overigens nog steeds ontstaan in de menselijke gezondheidszorg.

Een vleermuis die aan een rots in een grot hangt.

Vleermuizen kunnen mensen direct besmetten met virussen, zonder tussenkomt van vee.

Marie Jullion via CC BY-SA 3.0, Wikimedia Commons

Coronavirus

Stel, de hele wereld eet plantaardig. Vee houden voor voedselconsumptie is verleden tijd. Was het coronavirus in zo’n situatie een pandemie geworden? Lastig te zeggen, vindt Van der Poel, aangezien we nog steeds niet zeker weten wat er in China gebeurde. Was een vleermuis de bron en kwam het virus vervolgens via de dierenmarkt in Wuhan in de mens terecht? Of kwam het virus rechtstreeks van de vleermuis de mens in? Wereldwijd is ongeveer driekwart van alle opkomende zoönosen oorspronkelijk afkomstig van wilde dieren, zoals vleermuizen en knaagdieren. “In Azië circuleert bijvoorbeeld het Nipah-virus onder fruitetende vleermuizen. We zien regelmatig besmettingen bij mensen. Er is hier een directe schakel tussen vleermuizen en mensen, zonder tussenkomst van vee. Ook al houden we geen dieren meer voor voedselproductie, dan blijven we te maken houden met zoönosen uit wildlife.”

Volgende pandemie

Wetenschappers gaan ervan uit dat op een bepaald moment een nieuwe epidemie zal ontstaan uit een zoönose. Eigenlijk is de vogelgriep die nu wereldwijd rondgaat al een pandemie, met het goede nieuws dat infecties bij mensen tot nu toe sporadisch zijn. Maar het gevaar zit in een klein hoekje. Varkens kunnen ook besmet raken met de vogelgriep, met het gevaar dat het vogelgriepvirus zich mengt met varkensvirussen en een variant oplevert die mensen ziek maakt. En voilà, dan staat de volgende pandemie voor de deur. “De veehouderij is een belangrijke speler bij de circulatie van zoönosen. Zou de veehouderij stoppen, dan zouden we een reductie zien in virussen als het vogelgriepvirus”, aldus Van der Poel. “Lopen er vervolgens meer wilde dieren rond, dan krijg je een andere risicofactor, zeker als je wildlife gaat gebruiken voor voedselconsumptie.” Ook niet te vergeten: er zijn insecten die zoönosen verspreiden, een voorbeeld daarvan is het Westnijlvirus, overgedragen door muggen die zich voeden op wilde dieren. Naar verwachting komen tropische infectieziekten door klimaatverandering straks meer voor in Europa. “Door te stoppen met veehouderij zijn we zeker niet van zoönosen af.”

ReactiesReageer