Taalwetenschappelijk onderzoek wijst op positieve effecten van meertaligheid. Toch zijn er nog steeds ouders die hun moedertaal niet overbrengen op hun kinderen, omdat ze bang zijn dat dit een nadelig effect heeft op hun Nederlandse taalvaardigheid.
Wereldwijd gebruikt een meerderheid van de bevolking dagelijks meer dan één taal. Ook in Nederland zijn er veel talen in omloop. Toch wordt meertaligheid nog vaak als nadeel gezien, met name als het gaat om minderheidstalen als Turks, Marokkaans of Fries. Kinderen die naast het Nederlands een andere taal meekrijgen, zouden daar hinder van ondervinden en een taalachterstand oplopen in het Nederlands. Zorgprofessionals geven daarom nog steeds weleens het advies aan ouders met een andere moedertaal dan het Nederlands om thuis Nederlands met hun kinderen te spreken.
Elma Blom, hoogleraar Taalontwikkeling en Meertaligheid (Universiteit Utrecht), signaleert wel een voorzichtige kentering, maar het ‘of-of-denken’ is hier hardnekkig: “In het onderwijs kom ik nog steeds situaties tegen waarbij Nederlands de enige taal is die op school is toegestaan. Men redeneert nog steeds vanuit het idee dat de ene taal ten koste gaat van de andere, terwijl uit onderzoek blijkt dat dat niet zo is.”
Blom begrijpt de focus op het Nederlands, maar die zou wat haar betreft heel goed gecombineerd kunnen worden met ruimte voor minderheidstalen. “De jeugdgezondheidszorg heeft een aanzet gedaan om haar richtlijnen te veranderen, maar toch zijn er nog steeds ouders die het advies krijgen om Nederlands te spreken met hun kind, terwijl zij die taal niet goed beheersen. Zij kunnen beter hun moedertaal spreken.”
Twee ijsbergen
Dat die eentalige norm nog steeds overheersend is, komt dus voort uit de hardnekkige mythe dat twee talen elkaar in de weg zitten. Maar uit taalwetenschappelijk onderzoek blijkt dat dit niet het geval is. Zo laat onderzoek van Evelyn Bosma naar kinderen die opgroeien met Fries en Nederlands zien dat de talen in hun hoofd nauw met elkaar zijn verbonden. “Dat betekent niet dat het in hun hoofd een chaos is”, legt Blom uit. “Deze kinderen weten namelijk precies in welke situatie ze welke taal kunnen spreken, en ook wanneer ze de talen wel en niet kunnen mixen.” Dat twee (of meer) taalsystemen prima samen kunnen gaan in ons brein, wordt in de taalwetenschap vaak onderbouwd met het zogenaamde IJsbergmodel van de Canadese Jim Cummins.
In dat model zie je twee ijsbergen, die de talen verbeelden waarmee een tweetalig kind opgroeit. Bij het leren van een taal gaat het niet alleen om taalspecifieke kennis, zoals de uitspraak van de Nederlandse g-klank, maar ook om taalkennis die je op alle talen kunt toepassen. Zoals het feit dat je woorden kunt combineren tot andere woorden, en woorden weer tot zinnen. Dat een zelfstandig naamwoord vaak vergezeld gaat met een lidwoord en een bijvoeglijk naamwoord. Maar ook om conceptuele kennis: als je de betekenis van een woord in één taal kent, hoef je die niet opnieuw te leren in een andere taal. Die kennis die voor alle talen hetzelfde is, vormt de basis voor je specifieke talenkennis. Het betekent dat kennis van één taal altijd de kennis van een tweede taal versterkt.
Voor kinderen van migranten is het alleen maar goed als hun ouders met hen de taal spreken die ze zelf het best beheersen. Daarmee wordt een stevig fundament gelegd voor hun talenkennis. “Dat deze kinderen naast het Nederlands ook de familietaal meekrijgen draagt bovendien bij aan hun culturele identiteit”, zegt Blom. “Wie je bent laat je immers ook zien met je taal.” En natuurlijk is het fijn als je als kind makkelijk een gesprek kunt voeren met je Friese opa of Turkse oma.
Robuuste bevindingen
In het verleden zijn er allerlei taalwetenschappelijke studies geweest, die aantoonden dat tweetaligen niet alleen een talig maar ook een cognitief voordeel hebben. Tweetaligen zouden beter zijn in het onderdrukken van irrelevante informatie, omdat zij bij het spreken in één taal de andere taal continu weg moeten drukken. Een soort sportschool voor je hersenen dus. De afgelopen jaren zijn er echter ook studies geweest die dit cognitieve voordeel niet hebben gevonden. Dat de bevindingen elkaar tegenspreken komt volgens Blom doordat de groep meertaligen zo ontzettend heterogeen is, dat onderzoek hiernaar heel complex is. “Er zijn zoveel factoren die meespelen, zoals de leeftijd waarop je de tweede taal hebt geleerd, de taalsituatie thuis, de manier waarop je talen krijgt aangereikt in je omgeving. En al die factoren bepalen of meertaligheid al dan niet een cognitieve uitdaging is.”
Maar in al deze studies zijn geen nadelen gevonden van een meertalige opvoeding. En er zijn voorzichtige aanwijzingen dat meertaligen wel degelijk een cognitief voordeel hebben. “De meest robuuste bevindingen tot nu toe zijn studies die hebben aangetoond dat onder patiënten met Alzheimer, meertaligen later symptomen ontwikkelen dan eentaligen”, zegt Blom. De onderzoeker durft daarom wel te zeggen dat meertaligheid ‘iets doet met je cognitie’. Maar wat precies, dat moet toekomstig onderzoek uitwijzen.