Naar de content

Nederlandse Gebarentaal is géén Nederlands met je handen

Deel 5 in serie Hardnekkige mythes

Een tekstballon omringd door illustraties van verschillende handgebaren.
Een tekstballon omringd door illustraties van verschillende handgebaren.
Sanne Boekel voor NEMO Kennislink

Horende mensen hebben soms bijzondere beelden bij de Nederlandse Gebarentaal, merkt NGT-deskundige Sarah Muller. Het is de hoogste tijd om deze hardnekkige mythes de wereld uit te helpen.

Het was voor horende Nederlanders even wennen tijdens de eerste persconferenties in coronatijd. Gebiologeerd keken we naar tolk Irma Sluis, in wier gebaren we iets probeerden te herkennen van de gesproken woorden van Mark Rutte, Bruno Bruins en Jaap van Dissel. Haar gebaar voor ‘hamsteren’ – onderkaak vooruit en al klauwend denkbeeldig winkelwaar naar zich toetrekkend – herkenden we gelijk, maar verder bleef de Nederlandse Gebarentaal (NGT) fascinerend ongrijpbaar. Aan de vele misverstanden rondom de Nederlandse Gebarentaal veranderde het niets, zo ziet Sarah Muller, NGT-deskundige en senior ontwikkelaar bij het Gebarencentrum.

Irma Sluis is tolk Nederlandse Gebarentaal (NGT). Zeg geen ‘doventolk’ of ‘gebarentolk’, want een tolk NGT tolkt net zo goed voor horenden, zodat zij kunnen begrijpen wat een dove Nederlander vertelt.

Ministerie van VWS voor Wikimedia via CC0

“Ongewild is Irma Sluis door die persconferenties voor horende mensen een soort boegbeeld voor de Nederlandse Gebarentaal geworden”, vertelt Muller, die zelf doof is. “Terwijl de rol van tolk eigenlijk bescheiden op de achtergrond is, als facilitator van de communicatie. De Nederlandse Gebarentaal is de moedertaal van dove mensen in Nederland, die lang hebben gestreden voor erkenning van hun taal. Nu die er eindelijk is, verdienen zij het om meer in beeld te komen – dat vindt Irma zelf ook.”

Gebarendialecten

“Horende mensen denken vaak dat NGT een universele taal is en dat alle doven in de hele wereld dezelfde gebarentaal gebruiken. Dat is natuurlijk niet zo”, vertelt Muller, gevraagd naar de misverstanden omtrent NGT. “Net als gesproken taal heeft elk land zijn eigen gebarentaal, met daarin ook weer variatie, oftewel dialecten.” Het woord ‘doventaal’, dat horende mensen nog wel eens gebruiken, klopt dan ook niet, want daarmee blijft onduidelijk om welke gebarentaal het precies gaat.

Een taal ontwikkelt zich in een tijd en op een plek waar mensen samen zijn die met elkaar willen communiceren. “De Nederlandse Gebarentaal heeft zich ontwikkeld vanaf het moment dat er scholen voor doven werden opgericht en dove kinderen met elkaar in contact kwamen. De eerste dovenschool in Nederland werd in 1790 in Groningen opgericht door Henri Daniël Guyot.”

In totaal kwamen er verspreid over Nederland vijf dovenscholen, wat dus ook zorgde voor vijf regionale varianten van de Nederlandse Gebarentaal. Tegenwoordig komen doven uit het hele land veel makkelijker met elkaar in contact, waardoor de verschillen tussen de regionale varianten veel kleiner zijn geworden. Net als bij gesproken dialecten van het Nederlands.

Eigen opbouw

De Nederlandse Gebarentaal is een compleet andere taal dan het Nederlands. “Horende mensen denken ook vaak dat gebarentaal het spellen van de letters met de hand is”, aldus Muller. “Er bestaat wel een handalfabet voor elke letter, maar dat wordt alleen gebruikt bij namen of woorden waarvoor geen gebaar is.” Als je jezelf voorstelt, kun je bijvoorbeeld eerst je naam spellen met het handalfabet en daarna je naamgebaar geven, dat meestal veel korter is.

“Gebarentalen hebben een eigen gebarenlexicon, net zoals gesproken talen een eigen woordenschat hebben”, legt Muller uit. “Ze hebben ook een eigen grammatica, met regels voor de opbouw van een gebaar, van een zin en van een verhaal. Zo is de volgorde van woorden in een Nederlandse zin anders dan de gebaren in een gebarentaalzin.”

Dat betekent dus ook dat Nederlandse ondertiteling of een uitgeschreven tekst geen uitkomst zijn voor doven. “Voor de meeste doven is het Nederlands een tweede taal die men niet als moedertaal beheerst. De Nederlandse Gebarentaal is een volledig toegankelijke taal en daarom behorend tot de eerste levensbehoefte”, legt Muller uit, die zelf ook werkt als NGT-vertaler.

Impliciete informatie

In principe kun je met de Nederlandse Gebarentaal alles zeggen wat je ook in gesproken Nederlands kunt zeggen. “De Nederlandse Gebarentaal is wel een onderdrukte taal geweest die meer dan honderd jaar (vanaf 1880, red.) verboden was in de opvoeding en in het onderwijs aan dove kinderen”, vertelt Muller. “Het gevolg daarvan is dat het gebarenlexicon in bepaalde domeinen niet of onvoldoende ontwikkeld is, bijvoorbeeld voor schoolvakken als aardrijkskunde en scheikunde. Ook ontbreken in het wetenschappelijk onderwijs gebaren voor academische begrippen.”

Maar daar komt verandering in. “Sinds de jaren tachtig, toen de dovengemeenschap en de Nederlandse Gebarentaal emancipeerden, zijn er steeds meer gebaren bijgekomen en worden ook op allerlei plaatsen nieuwe gebaren ontwikkeld voor begrippen waar nog geen gebaar voor bestond.” Die gebaren worden vastgelegd in een database van het Nederlands Gebarencentrum, het lexicologisch instituut waar Muller werkt. Via het online woordenboek NGT zijn de gebaren ook op film te bekijken.

Muller: “Het grootste verschil met gesproken taal is natuurlijk dat gebarentalen visuele talen zijn. Ze hebben een andere modaliteit: de taal is niet gebaseerd op spreken en luisteren, maar op het gebruik van handen, mimiek, lichaamshouding, mondbeeld en luisteren. Daardoor geef je impliciet in NGT meer informatie dan je in gesproken Nederlands zou doen, bijvoorbeeld over waar dingen of personen zich ten opzichte van elkaar begeven.” Soms zeg je met NGT dus juist méér dan je in gesproken Nederlands zou doen.