Communicatie is zoveel meer dan om de beurt iets tegen elkaar zeggen. Vooral als er een probleem opgelost moet worden. Hoe goed mensen dat kunnen, heeft taalonderzoeker Marlou Rasenberg positief verrast. We kunnen het zelfs in een kajak op een onstuimige rivier.
Wat iemand zegt of gebaart, is voor een groot deel afgestemd op wat een ander zegt of doet. Bijvoorbeeld door te hmm-en, iets net op een andere manier te zeggen of ophelderingsvragen te stellen. Maar ook door verbaasd te kijken, te wijzen of schouders op te halen. Door dat voortdurend afstemmen en aanpassen begrijpen mensen elkaar over het algemeen vrij snel.
Dit is misschien wel de belangrijkste conclusie die Marlou Rasenberg kan trekken na vier jaar onderzoek naar sociale interactie. “Het gaat er in mijn onderzoek niet enkel om wat iemand precies zegt, maar om hoe we iets samen doen en hoe mensen op elkaar reageren. Samenwerken door woorden en gebaren op elkaar af te stemmen noemen we ‘alignment’. Dit doen we onbewust, enorm efficiënt en gaat eigenlijk heel makkelijk bij mensen. Het laat zien hoe enorm collaboratief communicatie is. Dat zie je al bij de jongste kinderen, die zoeken zo snel interactie met hun ouders. We zijn daar echt op ingericht.”
Rasenberg is zo goed als klaar met haar promotieonderzoek. De komende maanden schaaft ze de laatste teksten bij en geeft ze haar proefschrift vorm. In maart staat de verdediging ervan op de planning. Een peulenschilletje in vergelijking met het intensief bestuderen van proefpersonen die met elkaar problemen oplossen. Elk woord en ieder gebaar uitschrijven en analyseren. Het leverde een drietal wetenschappelijke publicaties op en een hoop kennis over de manier waarop wij met elkaar communiceren.
Fribbels in de tent
In de eerste fase van haar promotietraject bestudeerde ze alignment, oftewel: hoe komen mensen op één lijn door elkaars woorden en gebaren over te nemen. Vooral handig in situaties die flink wat verwarring kunnen opleveren, zoals het opzetten van een tent. We schreven hier al dat mensen op zo’n moment de hele tijd aan het afstemmen zijn.
Dit bestudeerde Rasenberg met behulp van zogeheten fribbels, niet bestaande figuurtjes die lastig te omschrijven zijn. “Kijk, dit is een plant”, zegt Rasenberg gebarend naar een tafelplantje. “Daarvan hebben we al een concept in ons hoofd en dat zal bij ons allebei min of meer hetzelfde zijn. Daar zijn we dan al redelijk ‘aligned’ over, dus als ik jou vraag om de plant water te geven, dan weet jij wat ik bedoel. Bij die fribbels ligt dat anders. Ik zie daar waarschijnlijk iets anders in dan jij en ben misschien geneigd daar anders over te praten. Hoe omschrijf ik nou zo’n fribbel zodat jij begrijpt wat ik bedoel? En wordt het makkelijker als we er vaker over praten?”
Proefpersonen kregen in duo’s zestien van die fribbels te zien. De ene deelnemer moest er eentje omschrijven en de ander moest erachter komen om welke het ging. Rasenberg bestudeerde de manier waarop mensen woorden, klanken en gebaren gebruikten om elkaar naar de juiste fribbel te leiden. Het viel vooral op hoe makkelijk mensen elkaars woorden en gebaren overnemen om de figuurtjes te beschrijven. Hoe ze dus ‘aligned’ raken. Bij elke volgende omschrijving werd dat steeds makkelijker. “Mensen zijn hier sowieso heel goed in. Ze wisten uiteindelijk altijd de juiste fribbel aan te wijzen.”
Gigantische dataset
Hoe goed we daar ook in zijn, het gaat nog vaak mis: in een gemiddeld gesprek ontstaat er elke anderhalve minuut een miscommunicatie. De tweede helft van haar promotieonderzoek wijdde Rasenberg zich daarom aan het herstellen daarvan, in de taalwetenschap omschreven als ‘repair’. Ook dat kunnen we goed en doen we vrijwel onbewust, zo legde ze al eens aan ons uit.
Het gaat bij repair om ophelderingsvragen, vragende blikken of gebaren, die pas nodig zijn als iemand de ander even niet begrijpt. ‘Aan welke kant zit dat bolletje?’ ‘Wat?’ ‘Zeg dat nog eens.’ Dat soort ingrepen. Net als bij alignment ligt de kracht in het oplossen van misverstanden in de samenwerking. In de 378 problemen die Rasenberg in de gesprekken tegenkwam, losten de proefpersonen het altijd samen op door hele specifieke vragen te stellen.
Een mooie bijvangst volgde in de laatste fase van haar promotietraject. Voor haar eerste onderzoeken naar alignment en repair maakte ze gebruik van ongeveer twintig duo’s proefpersonen. Samen met een groep collega’s nam ze nog eens zeventig duo’s onder de loep. Daarbij ging het niet alleen om het gedrag waar Rasenberg naar keek, maar ook om de interessegebieden van haar collega’s: hersenactiviteit en het precieze gebruik van klanken en grammatica. Naast een fribbel-sessie, werd de proefpersonen gevraagd taken op een computer uit te voeren en in een MRI-scanner plaats te nemen. En dat allemaal meerdere keren op een dag. “Een proefpersoon was zomaar acht uur bezig. Op die manier hebben we 140 proefpersonen bestudeerd.”
Hier kwam veel meer informatie uit dan de onderzoekers in de afgelopen periode konden analyseren. Ze besloten daarom de dataset goed te omschrijven en beschikbaar te maken voor andere onderzoekers. “Van alle sessies met die fribbels hebben we video, audio, MRI-data, motion tracking-data en transcripties. Al die data zijn nu beschikbaar voor iedereen die hier onderzoek naar wil doen en er zijn inmiddels ook al nieuwe projecten gestart.”
Van lab tot kajak
Rasenberg bestudeerde haar proefpersonen dan wel in een lab, maar sociale interactie is overal. En vooral voor gevaarlijke situaties is het handig als we weten hoe dat werkt. In een kajak bijvoorbeeld, een grote hobby van Rasenberg. “Dat is best een risicosport. Je komt vervalletjes tegen, rotsblokken, gevaarlijke situaties. Wij varen dan in een groep en meestal gaat er eentje vooruit die dan met de rest moet communiceren: ‘neem die route’, of ‘kom één voor één’. Er is dan enorm veel herrie van het water, grote afstanden, soms slecht zicht. De gebaren die we dan gebruiken, moeten groot zijn en duidelijk. Daar zijn deels vaste afspraken voor, maar iedereen geeft daar toch zijn eigen draai aan.”
Haar ervaring in de kajak onderschrijft de conclusie dat we van nature goed zijn in sociale interactie. “Het zit ingebakken in ons communicatiesysteem. Dat is niet iets waar we op een bewuste strategische manier mee bezig zijn.”
In de toekomst zou Rasenberg graag vergelijkbaar onderzoek doen naar situaties ‘in het wild’, buiten het lab. En dan vooral in complexe, risicovolle situaties, zoals in de kajak of bij de brandweer. “Ik ben benieuwd hoe mensen communicatie gebruiken in situaties met beperkingen, of onder stress. We kijken nu vaak naar een overzichtelijke dialoog, maar wat nou als mensen juist in onoverzichtelijke, uitdagende situatie zitten? Hoe passen mensen hun communicatie daarop aan? Gaan ze gewoon harder praten? Gebruiken ze meer gebaren? Denk aan een reddingsactie van de brandweer, met rook en lawaai. Hoe coördineer je dat dan met elkaar?”