Naar de content

Op het lijf geschreven

Welk lichaam is geschikt voor welke sport?

Gezondheidsnet.nl

Is iedere verschillende sport voorbehouden aan een bepaald type lijf? Onzin. Iedereen kan elke sport doen. Basketballen kan best met een kleine lengte en ook stevige bodybuilders kunnen de marathon rennen. Maar records zullen daar waarschijnlijk niet mee gebroken worden. Als je droomt van een gouden plak op de Olympische Spelen, is het de moeite waard uit te zoeken welke sport geschikt is voor jouw lichaam. Hoe kom je daarachter?

Tenger of gezet, lang of onderdeurtje, korte benen met een lang bovenlijf of andersom; lichaamsbouw zie je in één oogopslag. Door alleen naar de bouw te kijken kom je al een heel eind met het vinden van een passende sport. Zo zal een gespierde, lange man eerder een wereldrecord sprinten neerzetten dan zijn tengergebouwde, kleine soortgenoot. Maar er spelen nog andere lichamelijke ingrediënten mee die níet direct aan de buitenkant van je lijf zijn af te lezen. Wil je precies weten welke sport jou op het lijf is geschreven, dan is een bezoekje aan een sportmedisch adviescentrum een optie. Daar kunnen ze je volledig doormeten en krijg je een pasklaar advies mee naar huis.

Kennislink nam de proef op de som en bezocht het sportmedischcentrum van oud-judoka Jessica Gal. Nadat ze jarenlang aan de top van de judowereld stond, koos Gal voor een andere functie in de sport. Als sportarts adviseert zij nu onder andere mensen die zeer intensief en prestatiegericht sporten over het optimaliseren van hun sportprestaties. We zijn benieuwd: voor welke sport zal onze Kennislinkredacteur Mariska geschikt zijn?

Binnenstebuiten gekeerd

Op een vrijdagmiddag gaan we voor een preventief sportmedisch onderzoek naar het hartje van Amsterdam. Als we Jessica Gal de nodige elektronica naar binnen zien rijden worden we toch een beetje zenuwachtig. Wat staat Mariska te wachten? “Ik verwacht dat je eerder een duurloper dan een sprinter bent”, is Gals eerste reactie na een vluchtige blik op Mariska. “Ook denk ik dat je best lenig zal zijn.” Voordat het onderzoek begint worden eerst eventuele gezondheidsrisico’s in kaart gebracht. Dat gebeurt aan de hand van een grondige vragenlijst over sportgeschiedenis (spinnen, hardlopen en tennissen), blessures en medische gegevens, gevolgd door het meten van lichaamslengte, gewicht, Body Mass Index (BMI), vetpercentage en bloeddruk. Alles is in orde en de gegevens gaan de computer in. Dan is het eindelijk tijd voor het echte werk: het lichamelijke onderzoek.

Een persoon met een stethoscoop die de arm van een ander persoon controleert.

Het vetpercentage van Mariska wordt gemeten door op vier plaatsen op het lichaam de dikte van de huidplooi te meten.

Anne van Kessel

Als eerste worden Mariska’s houding en stabiliteit onderzocht. Gal let hierbij op de lengte van de ledematen en de soepelheid van de gewrichten en spieren. Mensen met hele soepele gewrichten, wat ook wel hypermobiliteit heet, hebben een grotere kans dat een gewricht uit de kom schiet. Dat is niet handig als je je wilt specialiseren in bovenhandse sporten zoals tennis. Soepele spieren daarentegen gaan vaak gepaard met lenigheid waardoor je eerder geschikt bent voor een carrière in de turnwereld. Na wat trekken en duwen aan de ledematen volgt de conclusie: Mariska’s spieren zijn redelijk soepel, maar de stabiliteit en kracht van vooral het linkerbeen laat wat te wensen over. “Gelukkig is het met goede oefeningen wel bij te trainen”, stelt Gal gerust.

Sportvasten

“Hoe zit het met de verhouding rode en witte spiervezels van Mariska?”, vragen we Gal. Spiermassa bestaat uit twee typen vezels: rode en witte spiervezels (zie kader). Bij iedereen is de verhouding tussen deze twee wat anders, dat is genetisch vastgelegd. En juist die verhouding zegt iets over het type sport om in uit te blinken. “Helaas kan ik die verhouding niet bepalen bij iemand. Daarvoor zou je een hapje uit een spier moeten nemen uit iemands lichaam en bovendien kan de samenstelling per spiergroep verschillen”, vertelt Gal.

Een persoon op een behandeltafel strekt een been in de lucht. Er staat ook nog een persoon naast de behandeltafel.

Soepelheid van de spieren is redelijk, maar de stabiliteit en kracht van vooral het linkerbeen laat wat te wensen over.

Anne van Kessel

Door microscopisch onderzoek aan de beenspieren van overledenen is bekend dat marathonlopers en andere duursporters meer rode dan witte vezels hebben. Bij sprinters is dat precies andersom; zij hebben meer witte spiervezels. Door de witte spiervezels zijn spieren in staat tot korte krachtexplosies, zoals sprinten. Ook al is de verhouding rode en witte vezels erfelijk bepaald, je kunt de activiteit van bepaalde witte spiervezels wel door training stimuleren om zich als rode spiervezels te gedragen. “Hierop is ook het principe van ‘sportvasten’ gebaseerd”, legt Gal ons uit. Sportvasten houdt in dat je tien dagen lang traint zonder suikers te eten. “Op die manier kun je witte spiervezels sturen over te gaan op de verbranding van vet, net zoals de rode vezels dat doen” (zie kader ‘Voedsel voor de spieren’).

Rode en witte spiervezels

Rode spiervezels hebben een rijke bloedtoevoer en bevatten veel energiefabriekjes, mitochondriën genaamd. Ze danken hun kleur aan een hoog gehalte myoglobine: een eiwit met een bruin-rood pigment dat zuurstof in de spier opslaat. Rode spiervezels kunnen lange tijd langzaam samentrekken zonder moe te worden. Ze heten daarom ook wel langzame spiervezels.

Witte spiervezels hebben een beperkte bloedtoevoer, minder mitochondriën en een laag gehalte myoglobine. Witte spiervezels zijn de snelle vezels: ze kunnen snel en krachtig samentrekken. Maar dit houden ze niet lang vol; doordat ze minder energiefabriekjes hebben zijn ze sneller vermoeid.

De meeste skeletspieren bestaan uit een combinatie van rode en witte vezels. Maar er zijn verschillen. Zo hebben de spieren die je lichaam overeind houden tijdens het staan, zoals die in je benen en rug, meer rode vezels: deze spieren moeten het de hele dag volhouden. In je armen zitten relatief veel witte vezels, om plotseling zware dingen te kunnen tillen.

Een longinhoud als Pieter

Van de spieren gaan we over naar de inwendige organen. Er volgt een longfunctieonderzoek waarbij Mariska’s longinhoud en de kracht van uitblazen worden gemeten. De longinhoud is genetisch bepaald en nauwelijks te beïnvloeden door training. Mensen met een grote longinhoud zullen dus een voordeel hebben als ze de nieuwe Inge de Bruijn of Pieter van den Hoogenband willen worden. Mariska blijkt een ‘ruime longfunctie’ te hebben en een aardige longinhoud. “Maar”, zegt Gal, “met een gemiddelde longinhoud kom je ook al een heel eind, als de longfunctie – het vermogen om zuurstof op te nemen – maar niet beperkt is. Longfunctie is namelijk ook afhankelijk van het aantal mitochondriën en de doorbloeding van de spieren, en het hemoglobine in het bloed.”

Longfunctie is dus te trainen, bijvoorbeeld door het opkrikken van het hemoglobine-gehalte. Hemoglobine is een eiwit in de rode bloedcellen dat zuurstof bindt en dit via het bloed aflevert bij de verschillende organen. Meer hemoglobine krijg je bijvoorbeeld door hoogtetraining. Op grote hoogte bevat de lucht minder zuurstof, waardoor er ook minder zuurstof in het bloed komt. Als reactie daarop gaat je lichaam meer rode bloedcellen aanmaken.

Stadsfiets met een tegenwindje

Tenslotte volgt als klap op de vuurpijl een inspanningstest. Met een strak masker op, dat via een slang verbonden is met de computer, neemt Mariska plaats op een fietsergometer. Zo kan Gal continu de zuurstof- en koolstofdioxidepercentages in haar adem meten. Ook wordt ze met elektrodes beplakt om haar hart tijdens de test in de gaten te houden. Beetje bij beetje wordt de weerstand op het wiel van de fiets zwaarder gezet. “Je begint op een stadsfiets met een tegenwindje, maar het zal al snel zwaarder worden. Pas als je echt niet meer kan, stop je”, zegt Gal als ze de oefening start. Mariska’s lichaam houdt het redelijk lang vol. “Je prestatie wordt beoordeeld als ‘goed’. Een topsporter ben je niet, maar je presteert wel boven het gemiddelde.”

Aan de hand van de grafieken die uit de computer rollen laat Gal zien dat Mariska waarschijnlijk veel rond of boven haar omslagpunt traint, bijvoorbeeld door altijd voluit te gaan bij het spinnen. Het omslagpunt is het punt dat je begint te verzuren (zie kader ‘Voedsel voor de spieren’). Zodra de uitgeademde koolstofdioxide hoger is dan de ingeademde zuurstof bereik je dat punt. Volgens Gal zegt het behaalde weerstand (in watt) en zuurstofopnamevermogen iets over je prestatievermogen. Mariska’s omslagpunt lag bij een weerstand van 200 Watt, passend bij een redelijk getrainde duursporter.

Voedsel voor de spieren

Tijdens zware inspanning gaan we sneller ademen in poging meer zuurstof naar onze werkende spieren te krijgen. Spieren verkrijgen hun energie het liefst op aerobe manier: door verbranding van suiker en/of vetzuren met behulp van zuurstof. In rode spiervezels is de benodigde zuurstof ruim voorhanden door de rijke bloedtoevoer. Rode spiervezels hebben een regelmatige aanvoer van energie waardoor ze het lang uit kunnen houden en veel minder snel verzuren.

Maar in het geval van explosieve inspanning, zoals bij het trekken van een sprintje, is er sneller energie nodig dan ons lijf zuurstof naar de spieren kan krijgen. Witte spiercellen, die zulke krachtexplosies leveren, moeten daarom zonder zuurstof aan voldoende energie komen. Daarvoor maken ze eerst aanspraak op de snelste energieleverancier, creatinefosfaat dat in de spieren ligt opgeslagen. Die voorraad is voldoende voor enkele seconden inspanning. Daarna komt de anaerobe afbraak op gang waarbij suiker wordt afgebroken tot melkzuur. Hardwerkende spiervezels kunnen deze anaerobe energieproductie zo’n drie minuten volhouden. In die tijd hoopt melkzuur zich op in de spier. Het resultaat? Verzuring. Waarschijnlijk weet je wel hoe dat voelt: alsof je spieren in brand staan.

Een groep atleten die op een baan rennen.
myspace / Hetzi

De nieuwe Leontien van Moorsel

Mariska kwam vrij snel rond het omslagpunt terecht, maar bleef daar lang hangen voor de verzuring intrad. “Op die manier verbrand je veel suikers, maar minder vetten”. Een getrainde marathonloper heeft juist een hele goede vetverbranding; zo iemand blijft lang ver onder het verzuringspunt, maar eenmaal verzuurd is het snel voorbij. Maar vetverbranding is te trainen door langere tijd op 70 tot 80 procent van je maximale hartslag te sporten. Mariska’s hartslag was 181 slagen per minuut rond het omslagpunt wat betekent dat ze de hartslag niet boven de 140 slagen per minuut mag laten oplopen. “Dus niet heel zwaar trainen, maar wel heel lang”, legt Gal uit. “Een typische voetballer of hockeyer, die toch meer snelle sprintjes trekt – traint weer heel anders. Deze sporters verzuren relatief snel, maar zijn gewend om dan nog lang door te gaan.”

Wat Mariska zou moeten doen om een topatleet te worden? Na twee uur volledig te zijn doorgemeten komt Gal met een advies. Mariska is nog geen marathonloper, want haar hartslag gaat relatief snel richting verzuringspunt. Maar door meer aandacht te besteden aan de vetverbranding is dat te trainen. “Je bent sowieso een duursporter, maar als ik echt een sport voor je zou moeten kiezen zou ik gaan voor wielrennen. Voor hardlopen ben je net een tikkie te lang”, zegt Gal. Sprinten als Usain Bolt zit er voor Mariska dus niet in, maar Leontien van Moorsel; maak je borst maar nat!

Zie ook:

  • De Pavlov-uitzending over sport en wetenschap met Joep van Deudekom, 31 mei 2012.
  • Natuurlijke atleten (Kennislinkartikel)
  • ‘Topsportsucces is maakbaar’ (Kennislinkartikel van Sociologie Magazine)
  • Talent onder de loep: wie haalt de hockeytop? (Kennislinkartikel van de Rijksuniversiteit Groningen)
  • Een hart voor de marathon (Kennislinkartikel van de Universiteit Utrecht)
  • Wetenschap en topsport, op naar goud (Kennislinkartikel van Gewoon Bijzonder)