Naar de content

"Ik ben in het onderzoek een geboren optimist"

Interview met chemicus en moleculair architect Bert Meijer

Coolpolitics | Maarten Schuth

Het is een grote uitdaging binnen de chemie: op leven lijkende structuurtjes bouwen met moleculen. Dat is ook de droom van chemicus Bert Meijer, die tot de internationale top in dit vakgebied behoort. Al meer dan 30 jaar zit hij ‘in de moleculen’. Met Kennislink praatte hij over zijn innige relatie met de wetenschap.

Een model van een chemisch molecuul op een zwart oppervlak.

Vanderwaalskrachten is een verzamelnaam voor veel atoom-atoom interacties waar geen echte binding aan te pas komt.

Bin im Garten, via CC BY-SA 3.0

De chemie heeft zich eigenlijk altijd bezig gehouden met het maken van het molecuul. De Nederlander Johannes Diderik van der Waals, – inderdaad, die van de vanderwaalskracht – hield zich in de negentiende eeuw al bezig met de krachten tussen moleculen. Vanaf toen werd langzaam duidelijk dat de eigenschappen van bijvoorbeeld water en plastic niet tot stand komen door de beschrijving van het individuele molecuul, maar doordat de moleculen spontaan op een bepaalde manier aan elkaar knopen.

“Maar het nieuwe, waar nu veel aandacht voor is, is dat je een molecuul niet zomaar laat doen wat het wil”, vertelt Bert Meijer, universiteitshoogleraar van de Technische Universiteit Eindhoven (TU/e). “Het gaat er nu om dat je gecontroleerd een pad bedenkt waarlangs moleculen samenkomen. En dat je het losse molecuul zo ontwerpt dat hij doet wat hij moet doen.” Via deze weg moet zo’n moleculair bouwsel een optimale functie krijgen en niet de functie die toevalligerwijs ontstaat doordat de moleculen van zichzelf zus of zo willen gaan liggen.

Profiel | Bert Meijer
|

Chemicus Bert Meijer (1955) studeerde scheikunde aan de Rijksuniversiteit Groningen en promoveerde in 1982 cum laude aan dezelfde universiteit in de organische chemie. Hij werkte als onderzoeker naar geleidende polymeren bij Philips en was afdelingshoofd bij DSM Research. Sinds 1991 is Meijer hoogleraar organische chemie bij de TU/e en daarnaast deeltijd hoogleraar in Nijmegen en Santa Barbara. In 2004 is hij benoemd tot de eerste universiteitshoogleraar aan de TU/e. Sinds 2008 is hij directeur van het Instituut voor Complexe Moleculaire Systemen aan de TU/e. Zijn onderzoeksresultaten hebben geleid tot de oprichting van de bedrijven SyMO-Chem en SupraPolix.

Mariska van Sprundel

Een nieuw onderzoekscentrum bestaande uit chemici uit Nijmegen, Groningen en Eindhoven, waaronder de groep van Meijer, gaat zich vanaf deze zomer storten op dit moleculaire werk. Een mooi moment om hem te vragen naar zijn wetenschappelijke dromen. Kennislink sprak de van oorsprong Groningse chemicus op zijn werkkamer in het prijswinnende Ceres gebouw van de TU/e.

Waar komt uw fascinatie voor moleculen eigenlijk vandaan?

“Die komt van mijn promotor Hans Wijnberg. Als mensen me vragen waarom ik wetenschap ben gaan doen dan weet ik daar meestal geen duidelijk antwoord op. In ben na de middelbare school aan scheikunde begonnen omdat ik het onbekende wilde onderzoeken. Ik begon enthousiast aan de opleiding maar dat enthousiasme nam snel af. Totdat ik terecht kwam in de onderzoeksgroep van Hans Wijnberg. Die man die was zo gefascineerd door wat je met de organische chemie kan doen.”

“En hij kon me ook goed duidelijk maken waarom ons werk zo belangrijk is. Daardoor raakte ik verliefd op het onderzoek en dat is nooit meer weggegaan. Het is net als met sport of muziek. Als je eenmaal ergens voor kiest en je vindt dat leuk dan ga je het steeds beter doen. Daardoor vind je het steeds leuker en op een gegeven moment krijg je er een passie voor. Zoals ik destijds geïnspireerd ben door Hans Wijnberg probeer ik dat ook over te brengen op de jonge onderzoekers en studenten.”

Beperkt uw passie voor uw werk zich tot kantoortijden of neemt u uw werk mee naar huis?

“Ik werk natuurlijk veel meer dan alleen de uren die ik hier op de universiteit aanwezig ben. En internet en e-mail heeft de boel niet vergemakkelijkt. Als ik zie hoeveel mensen mij op zondagochtend e-mailen… Maar als ik het weekend thuis ben dan lees ik wel gewoon mijn mail en wat onderzoeksartikelen. Dat vind ik ook niet zo erg. Ik vind het een groter probleem als het werk zich opstapelt en ik me zorgen ga maken of het wel op tijd af komt. Ik word er dus absoluut niet sikkeneurig van om werk mee naar huis te nemen. Het is tenslotte ook een beetje een hobby.”

Heeft u dit enthousiasme voor wetenschap ook kunnen overbrengen op uw kinderen?

“Nee, mijn twee kinderen zijn allebei heel goed in bèta. Maar als ik precies zeg waar ik mee bezig ben dan denken ze: wat heb ik eraan? Ze vinden bovendien dat ik vroeger te hard werkte. Zij hadden vriendjes van ouders die waarschijnlijk meer geld verdienden en minder deden. Zij zaten dan bij het zwembad en ik niet. Die ouders werkten natuurlijk ook wel hard maar moesten hun hobby in het weekend doen. En ik doe mijn hobby altijd! Maar als ik tegen mijn kinderen zeg dat ik bezig ben om artificieel leven te maken dan worden ze wel enthousiast. En ze waren ook wel onder de indruk van mijn Lowlands-verhaal voor jongeren.”

Heeft u na al die jaren onderzoek doen nog wetenschappelijke dromen?

“Ik wil heel graag dat als ik stop met het onderzoek dat het me gelukt is om de ommezwaai in de chemische zelfassemblage te hebben gemaakt waarbij we moleculen niet meer zomaar bij elkaar voegen , maar dat we dat zeer gecontroleerd kunnen doen. Dat wordt een stapsgewijs proces. Hoever we daar mee kunnen komen en waar het ophoudt weten we eigenlijk nog niet. Maar de ultieme droom is om op deze manier een primitieve cel in elkaar te zetten. Dat kan nu nog niemand. De vraag is of we dat ooit bereiken maar dat is wel mijn droom.”

Wat is er nodig om die droom te verwezenlijken?

“Ik kan me niet voorstellen dat het menselijk brein niet in staat zou zijn om iets na te bouwen wat lijkt op een onderdeel van een levend celletje. Of dat we niet in staat zijn om in 3D zo’n structuur te bouwen. Maar daarvoor is het zeer belangrijk dat we het huidige concept verlaten. Dat betekent dat we afgaan van het concept waarin we zo’n ingewikkelde functie van meerdere moleculen willen realiseren doordat we alleen de onderdelen van dat systeem bij elkaar voegen.”

“Dat is in mijn filosofie ondenkbaar. Als je naar een ingewikkelder systeem wil gaan dat een optimale functie uitoefent, dan moet je een stapsgewijze aanpak hebben waarbij je weet dat het eindproduct het gevolg is van het stap-voor-stap bij elkaar brengen van specifieke componenten. Die ommezwaai wil ik graag realiseren.”

Heeft u naast uw wetenschappelijke dromen ook nog andere dromen?

“De meeste dingen die ik wil doen, doe ik eigenlijk al wel. Ik zie veel van de wereld. Maar ik vraag me weleens af wat ik zou doen zodra ik te horen krijg dat ik nog een jaar te leven heb. Ga je dan iets anders doen? Tot vijf jaar geleden dacht ik precies te blijven doen wat ik nu doe. Maar nu ligt dat toch anders. Ik zou mijn werk nog steeds niet neerleggen. Maar er zijn soms dingen die ik alleen doe omdat andere mensen die van me verwachten. Dat zou ik dan veranderen.”

U noemde werken in het onderzoek net ook uw hobby. Is wetenschap voor u de perfecte baan?

“Ik moet heel eerlijk zeggen dat wetenschap alleen een droombaan is als het allemaal goed gaat. Als je artikelen worden afgewezen door de wetenschappelijke tijdschriften, als je geen geld krijgt en als je moeite moet doen om goede mensen te vinden dan is wetenschap geen leuke baan. Maar als je onderzoek een beetje goed loopt dan is het de mooiste baan die er is. Dan komen je artikelen in mooie tijdschriften die veel worden gelezen en krijg je genoeg geld om je werk voort te zetten. En dan komen er briljante jongelui van over de hele wereld naar Eindhoven die met jou in een groep willen werken.”

Hoe blijft u, ondanks de frustraties die uw werk soms met zich meebrengt, als onderzoeker gemotiveerd?

“Je raakt het meest gemotiveerd door de vele goede mensen om je heen. Op het moment dat jij aan een dood paard zit te trekken, doordat je iedereen steeds overal van moet overtuigen, dan is de lol er snel van af. Als ik merk dat een onderzoekslijn nergens heen gaat, of als er andere mensen zijn die het beter kunnen, dan stop ik ermee. Als wij geen verschil kunnen maken houd ik er liever mee op. Maar ik ben in het onderzoek een geboren optimist. Waardoor ik optimistisch ben en blijf is door passie over te brengen op mensen. Dat is het mooie van op de universiteit werken: je omgeving blijft jong, je onderzoek verandert. Het is een fantastische omgeving. Een mooiere baan is er eigenlijk niet.”

ReactiesReageer