Naar de content

Geld voor een groene wereld

Wat de klimaataanpak kan leren van de maanmissie

Stijn Schreven voor NEMO Kennislink

Geld speelde in de jaren zestig geen rol voor president John F. Kennedy: ondanks de welhaast buitenaardse kostenpost moesten de Verenigde Staten als eerst iemand op de maan zetten. De kosten voor een duurzame energievoorziening zijn nog veel hoger. Hoe verdeel je die? En kunnen we iets leren van de blanco cheque die Kennedy uitschreef?

Het waren ongetwijfeld de duurste reizen ooit. Tussen 1969 en 1972 liepen er twaalf mensen op het oppervlak van de maan, afgezet door de raketten van het Apollo-programma. De Amerikaanse belastingbetaling hoestte daarvoor zo’n 25 miljard dollar op, ruim twee miljard dollar per maanreiziger. Omgerekend naar het huidige prijspeil komt de teller voor het gehele Apollo-programma boven de 150 miljard dollar uit. Latere kostenanalyses kwamen zelfs op een nóg hoger bedrag uit. Op het hoogtepunt in 1965 ging volgens NASA ruim vijf procent van het nationale budget van de VS naar ruimtevaart.

Als we daar de verwachte kosten van de voorgenomen overgang naar een groene energievoorziening naast leggen, dan lijken de kosten voor het maanreizen nog mee te vallen. Wereldwijd werd er de afgelopen jaren zo’n 300 miljard euro per jaar in windmolens en zonnepanelen geïnvesteerd. Als de wereld zijn zelf opgelegde doelstelling van klimaatneutraliteit in 2050 wil halen, dan is er volgens het Internationaal Energieagentschap jaarlijks een investering nodig van zo’n 4 biljoen euro (dat is 4.000 miljard). Dat is niet alleen geld voor het opwekken van energie, maar ook voor het aanpassen van de industrie, de infrastructuur en voor de benodigde energieopslag. De hele wereld moet voor het klimaat tot 2050 jaarlijks minimaal ruim 25 volledige maanprogramma’s financieren.

Wie betaalt er voor de overgang naar meer duurzame energiebronnen? En in hoeverre komt de wedloop van toen overeen met de subsidierace tussen de VS en Europa die zich nu lijkt te ontspinnen? NEMO Kennislink kijkt samen met Niek Lopes Cardozo, hoogleraar Science and Technology of Nuclear Fusion van de Technische Universiteit Eindhoven, naar het complexe prijskaartje van de energietransitie.

Meebetalen

Hoe je het ook wendt of keert, uiteindelijk financieren jij en ik de groene stroom die uit de stopcontacten komt. Ga maar na: het zijn bedrijven die windmolens bouwen en zonnepanelen aanleggen. De consument betaalt die bedrijven direct (als je zelf zonnepanelen koopt) of indirect (via je energierekening). Ook krijgen bedrijven subsidies, gefinancierd uit belastinggeld.

Dat brengt ons bij de overheid, die een paar middelen heeft om de industrie en de rest van de maatschappij over te halen om over te stappen op groene energiebronnen. Lopes Cardozo noemt bijvoorbeeld de beprijzing van de uitstoot van broeikasgassen (een bedrijf moet dan betalen voor zijn uitstoot), of het het direct opleggen van uitstootbeperkingen. “Maar ook de salderingsregeling (waarbij je de door jouw opgewekte stroom gunstig kunt verkopen, red.) geeft mensen met zonnepanelen op hun dak in feite een subsidie voor hun stroom”, zegt hij. “Zelfs wanneer je geen zonnepanelen hebt, dan betaal je indirect toch mee aan de zonnepanelen van je buurman.”

Isoleren

Geld is een belangrijk middel om groene doelen te halen. Dat werd volgens Lopes Cardozo het afgelopen jaar weer duidelijk, toen de energieprijzen snel opliepen door de oorlog in Oekraïne. De industriële sectoren verbruikten zo’n dertig procent minder gas (mede door het volledig uitschakelen van fabrieken), en ook consumenten bespaarden fors en sloegen massaal aan het isoleren van hun huizen. “Je vraagt je dan af waarom we met dat isoleren niet eerder zijn begonnen. Het is technisch niet moeilijk”, zegt hij. Plukt het klimaat in die zin vruchten van zo’n crisis? “Ja, ook na de oliecrisis van de jaren zeventig ging men kijken of verbrandingsmotoren zuiniger konden worden. Daar bleek nog een enorme slag te maken.”

Fijn, we isoleren onze huizen, maar niet iedereen kan dat betalen. Dat probleem ziet ook Lopes Cardozo. “Als je niet ingrijpt, dan zitten mensen met een laag inkomen nog steeds in tochtige huizen met een hoge energierekening, en mensen met een hoog inkomen zitten warm en betalen nauwelijks nog voor energie”, zegt hij. Dit raakt aan de vraag hoe we de kosten van de transitie uiteindelijk afwentelen op verschillende groepen mensen in de wereld. Die vraag speelt ook tussen welvarende en ontwikkelingslanden. Die eerste groep landen, met doorgaans een relatief hoge uitstoot, verhoogt de dijken tegen zeespiegelstijging, terwijl relatief arme eilandstaten, met een kleine CO2-voetafdruk, ten onder gaan.

Grote cheques

De overgang naar een groene energievoorziening is dan ook vooral een politiek verdelingsvraagstuk. Daar zit een groot verschil met de maanmissie, waarover Kennedy in 1962 publiekelijk sprak. De Amerikaanse belastingbetaler betaalde voor de maanreizen; er was geen gesteggel tussen landen die het eens moesten worden over een budget. Wel kun je stellen dat er een ander land was – de Sovjet-Unie – dat óók als eerste op de maan wilde komen en zo de omstandigheden in Amerika creëerde om een gigantisch budget vrij te maken. Kennedy schreef min of meer een blanco cheque uit in de race om het ‘onmogelijke’ te doen. Hij presenteerde de maanreis als logische volgende stap van de mensheid.

Zestig jaar later schrijft de Amerikaanse president Joe Biden weer grote cheques uit. Dit keer zijn het investeringen in eigen planeet. De zogenoemde Inflation Reduction Act is een steunpakket van de Amerikaanse regering dat bijna 400 miljard dollar reserveert voor de energiesector en de strijd tegen klimaatverandering. Dat geld komt onder meer ten goede aan bouwers van batterijen voor elektrische auto’s, windmolens, zonnepanelen en warmtepompen. Voorwaarde is wel dat die industrie op Amerikaanse bodem opereert.

In dat laatste punt zit voor de Europese Unie de angel. Politici zien hier met lede ogen aan hoe de groene industrie (terug) naar Amerika wordt gelokt. Zo besloot elektrische-autobouwer Tesla de productie meer in de VS te concentreren. Een mogelijk antwoord van Europa kan zijn om een vergelijkbaar subsidiepakket op te tuigen om de industrie hier te houden. Vorige maand presenteerde de Europese Commissie inderdaad zo’n plan. Het Nederlandse kabinet liet in februari weten nog niet overtuigd te zijn van het nut van het plan, omdat er volgens de regering al genoeg subsidiemogelijkheden voor de groene industrie zijn.

Subsidiewedloop

Is er dan toch een beetje een space race gaande die de overgang naar een groene industrie aanjaagt? “Wat je in ieder geval ziet, is dat deze landen serieus met duurzaamheid bezig zijn”, zegt Lopes Cardozo. Europa heeft op papier het meest ambitieuze klimaatbeleid in de wereld. “Maar ook China is serieuzer met duurzaamheid bezig dan waar het land credit voor krijgt.” Dat land trekt volgens onderzoeksbedrijf Bloomberg wereldwijd de meeste investeringen in groene energie aan.

Economen en politici in Europa vrezen voor het protectionisme van Amerika, voor een verstoring van de interne markt en een soort ‘subsidiewedloop’ tussen de continenten. Maar is subsidie voor groene energie dan erg? Lopes Cardozo vindt het een prima zaak dat dit gebeurt. “Je komt zo veel sneller op een punt waarop een (groene) industrie op eigen benen kan staan. Je ziet nu bijvoorbeeld dat zonne- en windenergie op zichzelf concurrerend zijn geworden (na jaren van subsidie, red.). De technologie is inmiddels winstgevend.”

Geen technische probleem

Kun je die space race voor het klimaat lanceren als politici de wedloop omarmen? Als ze zouden stellen dat we dit gaan doen omdat het juist moeilijk is en niet makkelijk, met de flair van Kennedy’s speech? “Nou, eigenlijk is hier het omgekeerde aan de hand”, zegt Lopes Cardozo. “We hebben de technologie voor de benodigde overgang al grotendeels in huis, maar we moeten het alleen nog op grote schaal toepassen. Dit is in feite helemaal geen technisch probleem, de moeilijkheid zit hem nu juist in het sociale en financiële vraagstuk.”