Naar de content

Ziek door bacteriële infecties

Een vrouw die op een bed ligt met pillen en citroenen.
Een vrouw die op een bed ligt met pillen en citroenen.
Biowetenschappen en Maatschappij, 123RF

Een infectie is een reactie van het menselijk lichaam op de aanwezigheid van micro-organismen of hun gifstoffen (toxinen). Wanneer dat gepaard gaat met allerlei waarneembare symptomen en verschijnselen zoals bijvoorbeeld koorts dan spreken we van een infectieziekte. Veel infecties verlopen zonder symptomen of zichtbare afwijkingen (asymptomatisch). Dan is het doormaken van een infectie alleen indirect af te leiden uit de reactie van het afweersysteem, bijvoorbeeld doordat specifieke antilichamen zijn aangemaakt.

Sommige ziekteverschijnselen zijn het gevolg van weefselschade die de ziekteverwekker rechtstreeks aanricht, meestal door enzymen en afbraakproducten die vrijkomen bij het groeien in lichaamsweefsel. Andere verschijnselen zijn het gevolg van gifstoffen die door of dankzij een micro-organisme worden geproduceerd, bijvoorbeeld het difterietoxine dat het hart beschadigt. De bacteriële gifstoffen hebben meestal geen functie in de strijd om het bestaan, maar komen vrij als reactie op de omstandigheden in de omgeving.

Zo had bijvoorbeeld het difterietoxine aan ijzer gekoppeld moeten worden, maar bij een ijzertekort in de omgeving scheidt de difteriebacterie deze stof uit. Het ontstane ijzertekort is echter onderdeel van onze afweerreactie, waarmee het lichaam de groei van bacteriën probeert te beperken. In dit geval schiet de gastheer zich dus in de eigen voet.

Ontstekingsreacties en functieverlies

Meestal weerspiegelen ziekteverschijnselen de afweerreactie die in het lichaam op gang komt wanneer ziektekiemen of hun gifstoffen binnendringen in steriele weefsels. Wat voor reacties dat zijn en hoe ze verlopen, hangt allereerst af van de wijze waarop de bacterie zich vermenigvuldigt en of dat in of buiten de lichaamscellen plaatsvindt.

Een acute ontstekingsreactie heeft kenmerken zoals beschreven door de Romein Aulus Celsus in de eerste eeuw voor Christus: lokale roodheid, warmte, zwelling, pijn, en – een kenmerk later toegevoegd door de Duitse patholoog Rudolf Virchow – functieverlies van het aangedane weefsel. Deze kenmerken berusten op de verhoogde doorbloeding en uittreding van vocht uit de bloedbaan ter plaatse van de ontsteking, en het binnendringen door witte bloedcellen.

Lokaal kan een infectie de functie van het aangedane weefsel verstoren, denk bijvoorbeeld aan gehoorverlies dat optreedt bij een middenoorontsteking, of bewegingsbeperking bij een gewrichtsontsteking. Daarnaast kan het functioneren van het gehele lichaam verstoord zijn omdat lokaal vrijgekomen bacteriële producten koorts en ‘griepachtige’ klachten veroor­zaken zoals vermoeidheid, spierpijn en verminderde eetlust.

Infectie: blootstelling, kolonisatie en virulentie

Uiteraard gaat aan elke infectie een blootstelling aan het micro-organisme (expositie) vooraf. Naast gastheer en micro-organisme is dan ook de omgeving van belang. Die bepaalt immers of micro-organismen zich in voldoende aantal kunnen vermenigvuldigen en of ze de gastheer kunnen bereiken om zijn weerstand te overwinnen. De invloed van de omgeving doet zich gelden in specifieke situaties, bijvoorbeeld door een verblijf in de tropen, bepaalde beroepskeuze (zoals dierenarts) of hobby (zoals triatlonloper).

Maar ook onhygiënische omstandigheden bevorderen contact tussen micro-organismen en gastheer, bijvoorbeeld een tekortschietende reinheid in de keuken of het ontbreken van schoon water en sanitaire voorzieningen. Daarbij worden micro-organismen geholpen door hun vrijwel ongelimiteerde vermogen om zich snel aan te passen aan een veranderende omgeving. Voortdurende waakzaamheid is dus geboden.

Het merendeel van de bacteriële infecties wordt veroorzaakt door micro-organismen die het lichaam koloniseren, ze zijn in of op het lichaam aanwezig zonder daar schade aan te richten. De infectie berust dan op een tijdelijke verstoring van hun normale leefomstandigheden, zoals een afgesloten haarzakje (tot steenpuist), een niersteen die de urineweg afsluit (tot nierbekkenontsteking), een neurologische slikstoornis (tot verslikpneumonie) en een urineresidu door goedaardige prostaatvergroting (tot urineweginfectie).

Koloniserende micro-organismen maken daarbij in feite gebruik van de mogelijkheden die hun geboden worden, het zijn opportunistische infecties. Dit zijn meestal de bacteriën die het grootste ziekmakend vermogen, ofwel virulentie, bezitten zoals bijvoorbeeld de huid- en neusbacterie Staphylococcus aureus. Deze bacteriën bezitten het vermogen om binnen te dringen in lichaamsweefsel en ziekteverschijnselen te veroorzaken. Micro-organismen die onder alle omstandigheden een infectie en ziekteverschijnselen veroorzaken, zijn ‘strikt pathogeen’. In tegenstelling tot virussen zijn strikt pathogenen onder de bacteriën zeldzaam. Voorbeelden zijn Mycobacterium tuberculosis en Clostridium tetani.

Ook aandoeningen, zoals diabetes mellitus, ondervoeding, een aangeboren stoornis in het afweersysteem of gebruik van bepaalde geneesmiddelen, kunnen de weerstand tegen een binnendringend micro-organisme verminderen.

Antibiotica duwen de balans in de goede richting

Het tot stand komen en voortschrijden van een infectie is afhankelijk van de uitslag van de balans, waarop het aantal en virulentie van de bacterie wordt gewogen tegen de afweer van de gastheer. Of eenvoudiger gesteld: de groeisnelheid van de bacteriën versus snelheid van witte bloedcellen om bacteriën weer uit te schakelen. Is het aantal bacteriën gering, dan kan de afweer het vaak alleen af. Als de infectiedosis hoger is, helpen antibiotica het afweersysteem om de infectie op te ruimen.

Bij een gezond individu kan een kleine remming van de bacteriegroei de balans ten gunste van de gastheer doen overslaan. Is de natuurlijke afweer van de gastheer bijzonder laag, bijvoorbeeld door een verlaagd aantal witte bloedcellen na chemotherapie, dan zal een sterkere remming van de bacteriële groeisnelheid nodig zijn. In het laatste geval kies je voor bacteriedodende (‘bactericide’) antibiotica, terwijl antibiotica die bacteriën alleen in hun groei remmen maar niet doden (‘bacteriostatisch’) gegeven worden als het afweersysteem kan bijdragen aan het opruimen van de infectie.

Bij een behandeling met antibiotica zal het niet altijd noodzakelijk zijn om álle bacteriën die het lichaam zijn binnengedrongen, te doden. Sterker, bij antibioticagebruik wordt altijd een deel van het werk aan de afweermechanismen van de gastheer overgelaten. Wanneer dit afweersysteem ernstig verstoord is, kan een antibiotische behandeling hoe juist uitgevoerd ook, toch tekort schieten.

Maar wat als het afweersysteem te zwak is?

Welke invloed het afweersysteem heeft op de einduitkomst laat zich illustreren aan de hand van een ‘meta-analyse’ van vier klinische onderzoeken uit de jaren zeventig van de vorige eeuw naar empirische behandeling van gramnegatieve bacteriën zoals Escherichia coli en Klebsiella pneumoniae in het bloed. In die tijd kregen patiënten met vermoeden van een infectie met een gramnegatieve bacterie alvast een antibioticakuur toegediend. Wanneer na enkele dagen de ziekteverwekker bekend was en voor welke antibiotica hij gevoelig was, werd de behandeling aangepast. Zo kan men achteraf nagaan hoe een juiste of onjuiste keuze van anti­biotica de uitkomst van de infectie beïnvloedde.

De patiënten zijn op grond van hun onderliggend lijden in drie categorieën ingedeeld volgens de McCabe & Jackson-classificatie: een groep zonder onderliggend lijden, een groep met matig ernstig onderliggend lijden en een groep met zeer ernstig, naar verwachting binnen een jaar dodelijk verlopend, onderliggend lijden. Voor elke groep is aangegeven hoeveel patiënten overleden door de infectie of herstelden. Daarnaast is aangegeven of het micro-organisme achteraf gevoelig of resistent was voor het eerste toegediende antibioticum.

In de groep patiënten zonder onderliggend lijden herstellen de meeste patiënten, zowel in de groep die juist behandeld wordt als degenen die achteraf de eerste dagen een onjuist antibioticum kregen. In deze groep is de natuur ogenschijnlijk mild, al is de kans te komen overlijden percentueel wel wat hoger onder degenen die onjuist behandeld zijn. De uitkomst ligt geheel anders onder degenen met ernstig onderliggend lijden, de groep waarin het afweersysteem weinig tot niets aan het herstel kan bijdragen. In deze groep overlijdt niet alleen de helft van de juist behandelde patiënten aan de infectie, maar onder degenen die initieel niet juist behandeld werden, is de sterfte zelfs meer dan 80 procent!

Deze analyse illustreert tevens wat men mag verwachten van de gevolgen van antibioticaresistentie: de gevolgen zullen het meest gevoeld worden in de groep van kwetsbare patiënten met ernstig onderliggend lijden. Ook dan zal immers een eerste keus antibioticum tekort kunnen schieten door een niet-vermoede resistentie van de ziekteverwekker.

Dit artikel is een publicatie van Stichting Biowetenschappen en Maatschappij