Naar de content

Wat drijft de onderzoeker?

In wiens belang: de wetenschap

Frank Landsbergen

Wat drijft de wetenschapper als het gaat om ingrijpen in embryo-DNA? Is het nieuwsgierigheid, roem, maatschappelijke verantwoordelijkheid of nog iets anders?

29 juli 2025

De onaangename verrassing kwam tijdens een etentje, ergens tussen het voor- en hoofdgerecht in. Achteraf had John van der Oost, hoogleraar Microbiologie aan de Wageningen Universiteit, zichzelf wel voor z’n kop kunnen slaan. Had hij maar betere afspraken gemaakt. Maar ja, het leek zo’n goede match. Van der Oost is een van de grondleggers van het onderzoek naar CRISPR-Cas, een techniek waarmee je het DNA kunt aanpassen van levende wezens. 

Van der Oost richt zich samen met collega’s vooral op de plantenveredeling waarbij hij CRISPR inzet om gewassen resistenter, voedzamer of klimaatbestendiger te maken. Zijn werk heeft ook grote impact gehad op het gebruik van CRISPR-Cas in de biomedische industrie, waarbij de techniek wordt gebruikt om bepaalde erfelijke ziekten in het DNA van mensen te repareren.

De evolutie als kansproces

Aanpassen van menselijk embryo-DNA gaat verder dan het DNA van planten aanpassen. Is de impact bij een plant beperkt tot één soort, bij embryo-DNA is het DNA van alle generaties erna onomkeerbaar aangepast. John van der Oost, hoogleraar Microbiologie aan de Wageningen Universiteit, spreekt liever over ‘het repareren van foutjes die optreden in de evolutie’. “Charles Darwin heeft de principes van het evolutieproces opgehelderd. De evolutie is een kansproces. Als je bij het vermeerderen van DNA twee exacte kopieën wil krijgen, maar er wordt tijdens de verdubbeling in één van de miljoenen letters een foutje gemaakt, kan dat iets moois opleveren, zoals een verbetering van een enzym. Maar het kan er ook voor zorgen dat dat enzym het juist slechter doet. Dat is natuurlijke evolutie. Met het CRISPR-Cas systeem kunnen we ongewenste foutjes eruit halen. Het is in de toekomst een mogelijkheid om het probleem bij de basis aan te pakken.”

Ratrace

Als een van de pioniers op het gebied van CRISPR-Cas, krijgt hij regelmatig verzoeken van bedrijven uit de plantenindustrie om samen een variant op het CRISPR-Cas-systeem te ontwikkelen. Meestal wijst hij deze verzoeken– hoe verleidelijk ook – af. Deze keer liep het anders. Het specifieke systeem dat het bedrijf wilde, stond toevallig bovenaan zijn wensenlijstje, en financiering voor het onderzoek ontbrak nog. “Het is iedere keer een ratrace om voldoende geld binnen te halen voor je onderzoek.” Eén en één was twee: hij en zijn onderzoeksteam blij omdat ze eindelijk aan de slag konden, en het bedrijf blij omdat het geld kon verdienen met de verbeterde variant.

Toen het onderzoek al bijna was afgerond, vertelde een medewerker van het bedrijf hem tijdens een informeel etentje dat ze het aangepaste CRISPR-Cas-systeem zouden gebruiken om planten resistent te maken tegen bepaalde chemicaliën, ook wel het Monsanto-model genoemd. ‘Heel spijtig’, vond hij dat, en vooruit, misschien ook wel een beetje naïef van hemzelf. Dit was niet de toepassing die hij voor ogen had bij zijn onderzoek.

Beperkte invloed

Van der Oost is ervan overtuigd dat je met CRISPR-Cas ‘fantastische’ dingen kunt doen, zoals de voedselzekerheid wereldwijd vergroten en bepaalde genetische ziektes de wereld uit helpen. Hij noemt als voorbeeld twee recente samenwerkingen. Zo ging hij in zee met een non-profitorganisatie in de Filipijnen om er  – middels het vrijgeven van een CRISPR-patent – rijstgewassen zouttoleranter en hitteresistenter te maken. Daarnaast is hij in gesprek met de Nederlandse bloedbank om te proberen om met hetzelfde CRISPR-Cas-systeem de gentherapie voor bepaalde bloedziekten goedkoper te maken. 

Toch hebben wetenschappers volgens hem maar een beperkte invloed op de toepassing van de techniek: “Wij wetenschappers bestuderen bepaalde dingen, willen ontdekken en verbeteren, en dan houdt het op. Het is niet aan ons om te bepalen wat er met het onderzoek gebeurt. Het is aan de regelgevers om ongewenste toepassingen te verbieden.”

Je moet goed in de gaten houden voor wie je je onderzoek doet, welke belangen daarachter zitten en waarvoor de resultaten gebruikt kunnen worden

— Lionne Koens

Toch trekken ook wetenschappers soms een streep. Afgelopen lente riepen wetenschappers op tot een tienjarig verbod op het aanpassen van embryo-DNA bij mensen. De voornaamste redenen om het creëren van genetisch aangepaste kinderen te verbieden: zorgen om de veiligheid en het ontbreken van een duidelijke behoefte aan de techniek. Er was al een verbod, maar nu is dat concreter (tien jaar) en wordt dit breder gedragen (ook de biotechindustrie schaart zich erachter). Het verbod is bedoeld om wereldwijd een signaal af te geven: de tijd is nog niet rijp.

Rijp of niet

Prompt liet de Amerikaanse cryptomiljardair Brian Armstrong een maand later weten dat hij graag wil investeren in CRISPR-Cas-technologie om menselijke embryo’s genetisch mee te bewerken. “Ik denk dat de tijd rijp is om een toonaangevend bedrijf in de VS op dit gebied op te bouwen”, postte Armstrong. Armstrong is niet de enige. Recent deelde de Chinese wetenschapper Jiankui He (die in 2018 voor drie jaar achter de tralies belandde vanwege het genetisch aanpassen van de embryo’s van een tweeling) op sociale media zijn plannen om met steun van een Amerikaans investeerder menselijke embryo’s in een onderzoekssetting aan te passen.

Blijkbaar is lang niet iedereen het altijd met elkaar eens als het gaat om nieuwe, ingrijpende technologie. Niet heel verrassend, maar het roept wel een belangrijke vraag op: wat drijft een wetenschapper eigenlijk als het gaat om het ingrijpen in embryo-DNA? Is het nieuwsgierigheid? Roem? Maatschappelijke verantwoordelijkheid? Of nog iets anders?

Maatschappelijke impact

Het Rathenau Instituut onderzoekt eens in de vier jaar in haar zogeheten drijfverenonderzoek wat onderzoekers en docenten in het hoger onderwijs en publiek onderzoek motiveert om hun werk te doen. Uit de laatste editie in 2022 blijkt dat de belangrijkste motivatie is om goed onderzoek te doen, samen met inspirerende collega’s. De meeste onderzoekers geven aan zich vooral te willen ontwikkelen op het gebied van onderzoek: 60 procent van de respondenten aan hogescholen en 76 procent aan universiteiten. “De focus op ontdekken is voor veel onderzoekers, zeker aan universiteiten, nog steeds verreweg het belangrijkste”, aldus onderzoekster Lionne Koens van het Rathenau Instituut, één van de auteurs van het drijfverenonderzoek.

Een diagram die CRISPR-Cas weergeeft. Dit is een moderne techniek waarmee wetenschappers DNA van levende wezens nauwkeurig kunnen aanpassen.

CRISPR-Cas is een techniek waarmee je het DNA kunt aanpassen van levende wezens.

Panuwach/Shutterstock.com

Tegelijkertijd speelt het maken van maatschappelijke impact ook een grote rol, blijkt uit het rapport. Koens: “Het realiseren van maatschappelijke impact wordt over de hele linie als heel belangrijk ervaren: 90 procent van de respondenten zegt dat ze dat een belangrijke doelstelling vinden.”

Scherp blijven

De druk om financiële middelen aan te vragen, wordt door het wetenschappelijk personeel van universiteiten en academische ziekhuizen het meest als belemmerende factor ervaren. Koens: “De bekende uitspraak ‘publish or perish’ geldt nog vaak in de academische wereld: het aantal publicaties blijft een belangrijk beoordelingscriterium. En de doorstroommogelijkheden zijn nog steeds gebaseerd op onderzoek, in plaats van onderwijs- of teamprestaties of het maken van maatschappelijke impact. Via het initiatief Erkennen en waarderen werken instellingen hier sinds 2019 wel aan, maar zo’n cultuurverandering kost tijd.”

De vraag of iets schadelijk is voor de samenleving, is niet alleen aan de wetenschap, maar ook aan de samenleving zelf

— Lionne Koens

Koens bespeurde bij wetenschappers aan universiteiten enige voorzichtigheid in de samenwerking met het bedrijfsleven. Toch ziet ze het bedrijfsleven wel als een belangrijke partner: “Je hebt die samenwerking vaak wel nodig om tot maatschappelijke impact te komen. Ik denk dat je het bedrijfsleven niet zomaar aan de kant moet schuiven.” Uiteraard moet je wel scherp blijven, benadrukt Koens: “Je moet goed in de gaten houden voor wie je je onderzoek doet, welke belangen daarachter zitten en waarvoor de resultaten gebruikt kunnen worden. Maar bedrijven zijn een belangrijke speler in het onderzoek: ze financieren bijna 60 procent van het onderzoek in Nederland, en voeren 70 procent daarvan uit.”

Zelfregulering

Onafhankelijk onderzoek in samenwerking met het bedrijfsleven is goed mogelijk, zegt Koens: “Zolang je daar maar goede afspraken over maakt, jijzelf je onderzoeksmethode kunt bepalen en het bedrijf niet van invloed is op de resultaten die jij publiceert. De onderzoeksvraag kan je samen afstemmen. Onderzoekers van hogescholen gaven aan dat ze op die manier juist veel meer impact te kunnen maken, omdat de vragen die ze stelden veel sterker aansluiten bij de behoeften die leven in de praktijk.”

Koens ziet een rol weggelegd voor de wetenschap als het gaat om de toepassing van ingrijpende technieken: “Het is heel belangrijk dat je als onderzoekers elkaar daarop kan aanspreken en dat hier maatschappelijke discussie over is. De vraag of iets schadelijk is voor de samenleving, is niet alleen aan de wetenschap, maar ook aan de samenleving zelf.”

Van der Oost ziet de onaangename verrassing tijdens het etentje als ‘een groot leermoment’: “De volgende keer zal ik eerst vragen waar het bedrijf de onderzoeksresultaten precies voor wil gaan gebruiken.” Hij ziet dat bij het verkeerd gebruik van een bepaalde techniek de verantwoordelijkheid vaak bij wetenschappers wordt gelegd. Oneerlijk, vind hij: “Dat is niet mijn schuld. Dat doen we met z'n allen.” Hij pleit voor het ‘Noorwegen-model’: “Daar staan ze CRISPR-editing van gewassen toe, mits het goed is voor de samenleving of voor het milieu, en liefst voor allebei.”

ReactiesReageer