Naar de content

Tips voor de stadsjager-verzamelaar

Flickr.com by jorgegaygago via CC BY-NC-ND 2.0

Natuurlijk kun je naar de winkel om de hoek voor een plastic bakje visfilet of paddenstoelenmix. Maar de echte avonturier gaat zelf op jacht. Want wie een beetje oog voor zijn omgeving heeft – en toegegeven, een beetje verstand van zaken – ziet de stad voor wat zij is: een enorm goed gevulde voorraadkamer. Over rucolavelden op het bouwterrein, kreeftenjacht in de gracht en struinen langs de afvalbak.

Hoelang kan de jager-verzamelaar in de stad overleven zonder bij de supermarkt, het Leger des Heils of de keuken van de buurman binnen te stappen? Wat voor lekkers heeft de stad te bieden? Twee experts geven hun mening.

Wolhandkrab met rozemarijn op een rucolabedje

Remco Daalder, stadsbioloog bij de Gemeente Amsterdam en auteur van twee mooie boeken over het stadse leven van dieren (‘Baltsen tussen baksteen’ en ‘Stadse beesten’) is optimistisch over de stad als voederbak.

“Er is veel meer te eten dan je denkt. In de Amsterdamse parken en groengebieden bijvoorbeeld, zijn heel wat eetbare planten te vinden. Hazelnoten, bramen, kastanjes, kersen, weidechampignons, reuzenbovist. Maar ook de blaadjes van wilde planten als paardenbloemen, brandnetels en vogelmuur kun je prima eten. Op de dijk langs het Noordhollandsch kanaal staat een rij appelbomen met prima appeltjes eraan.

Daarnaast zwemmen er zo’n 60 soorten vissen in de gracht, ook goed eetbare. Snoekbaars en brasem zijn heerlijk. Inmiddels zijn er zoveel wolhandkrabben in Amsterdam – die zijn ooit ontsnapt van de Albert Cuyp – dat ze met kilo’s tegelijk worden opgehaald. En rivierkreeft uit de gracht is ontzettend lekker op de barbecue.

Zelfs rucola vind je in de stad: deze plant blijkt ineens bijzonder snel op te kunnen komen op braakliggend terrein, heel verrassend. Op het Oosterdokseiland heeft jarenlang een rucolaveld gestaan. Dat is gewone rucola, zoals je die in de winkel koopt. Sommige mensen zag je vuilniszakken vol rucola oogsten, anderen fietsen er zo voorbij.”

Maar is de kans niet groot dat de stadssurvivelaar vieze en vervuilde rucola of bramen in zijn mandje legt?

“Nou, ik pluk zelf nooit bramen die pal langs het pad staan, in verband met honden- en kattenplas. Maar in de ruigere gebieden zoals het Westerpark, in Noord of in Amsterdam-West, staan fantastische bramen, die je met emmers tegelijk kunt plukken. Het grappige is dat deze bramen veel veiliger zijn om te eten dan bramen uit de duinen. In het duingebied zitten namelijk een heleboel vossen die via urine en uitwerpselen een soort lintworm over brengen. Duinbramen zijn gevaarlijker dan bramen uit de stad.

Bovendien wordt er in de stad streng gecontroleerd op fijnstofgehaltes en zware metalen in de lucht. De lucht is steeds schoner en zuiverder geworden, juist omdat we met zovelen in de stad wonen. Het klinkt paradoxaal, maar op het platteland, waar onze groente geteeld wordt, zitten er soms meer metalen en fijnstof in de lucht dan in de stad.”

Aan bramen-met-fijnstof gaan we dus niet dood. Maar toch liggen er wel degelijk gevaren op de loer.

“Hoe lang iemand als radicale stadssurvivelaar overleeft, hangt van zijn soortenkennis af. In Oost-Europa en Italië wemelen de bossen van de mensen op paddenstoelenjacht. Maar die kennen wel alle soorten precies. Kennis over giftige en niet-giftige soorten zijn wij grotendeels kwijt; die kennis zouden we terug moeten halen.

In noodgevallen kun je ook nog altijd duiven, meeuwen en konijnen op gaan eten. Dat gebeurde veel in de oorlog. Amsterdam was aan het einde van de Tweede Wereldoorlog eigenlijk katten-, konijnen- en duivenvrij. Mijn opa woonde op Kattenburg; die kwam dan zogenaamd met een konijn thuis, maar die ging gewoon stelselmatig de katten uit de buurt af.”

Overleven in de stad gaat dus prima?

“Kijk, een hele stadsbevolking kun je niet voeden met het voedsel dat nu in de stad beschikbaar is. Maar een klein groepje kan lange tijd overleven. Tenminste, zolang je vissen, konijnen en katten hebt. Anders wordt het wel armoe troef. Ook in de winter zullen urbane jager-verzamelaars wel in de problemen komen, bij gebrek aan planten. Maar dat was vroeger ook zo en is bij natuurvolkeren (en dieren) nu nog zo. Dan gaat het echt om survival of the fittest.

Een restje patat

Voor de urbane jager-verzamelaar met genoeg soortenkennis is het dus goed toeven in de stad. Maar wat als je een champignon niet van vliegenzwam onderscheiden kan (en ook je determinatie-app niet werkt)? Volgens professioneel survivalaar en ex-marinier Dennis van Dokkem is er zelfs dan genoeg eten te vinden. Al kiest hij wel voor een ietwat praktischer aanpak.

“Als het op overleven in de stad neerkomt, dan zou ik de afvalbakken langs struinen. Dat is verreweg de makkelijkste manier om aan eten te komen. Een half bakje patat uit een vuilnisbak halen klinkt natuurlijk goor. Maar er zit behoorlijk wat voedingswaarde in zo’n restje. Bovendien kennen en herkennen we commercieel voedsel veel beter dan voedsel uit de natuur. Als de nood aan de man komt, zou ik zeker voor het verzamelen van afval gaan. Mensen gooien zo veel weg dat nog prima te gebruiken is.

Het klinkt misschien wat flauw, maar overleven in de stad is eigenlijk vrij makkelijk. Het mooie aan de stad is dat aan de belangrijkste voorwaarde voor overleven al is voldaan: een goed, warm onderkomen. In een bos moet je zelf een hut bouwen, vuur maken, hout hakken, water zoeken; dat kost ontzettend veel tijd en energie. In de stad kun je onder elk stuk karton duiken, je kunt twee kliko’s op hun kant zetten of je kunt een gebouw open slopen. In Russische steden leven zwervers tussen de buizen van de stadsverwarming onder de grond. Terwijl het buiten -20 graden is, is het ondergronds 25 graden. Heel slim. Zo kun je je helemaal richten op het verkrijgen van voedsel.”

De jager-verzamelaar kan dus beter in Amsterdam of Moskou zitten dan in de Zweedse of Afrikaanse wildernis?

“Ja. Ik kom net terug uit Zweden, waar ik een survivalcursus heb gegeven. Er zijn daar nu vooral bosbessen en vissen te krijgen. Verder zijn er wat frambozen en rode bosbessen, en je kan er thee van sparrennaalden drinken. Maar daar blijft het ongeveer wel bij. Het eten is in dat soort gebieden veel schaarser en je moet er veel harder je best voor doen.

Als je een tijdje in de wildernis bent, leer je een goed onderkomen en voldoende voedsel wel waarderen. Aan de andere kant: je uitzicht en je leefomgeving is daar wel wat mooier, hoor. Uiteindelijk geef ik liever een survivalcursus in Zweden dan in Amsterdam.”

Zie ook: