Het is opnieuw zeer onwaarschijnlijk dat we, na de komende verkiezingen, in Den Haag een vrouw als premier krijgen. Volgens experts is de invloed van een ongelijk speelveld tussen mannen en vrouwen niet te onderschatten.
Wetenschapper Liza Mügge zucht diep, op haar kantoor op de negende verdieping van de Universiteit van Amsterdam (UvA). Wie naar de peilingen kijkt, vermoedt dat het opnieuw zeer onwaarschijnlijk is dat we op ons hele kleine stukje aarde een vrouwelijke premier krijgen. En dat terwijl vrouwen hier al 108 jaar gekozen kunnen worden.
— Margit van der SteenOmdat Kok, Balkenende en Rutte lang bleven zitten, was er weinig ruimte voor vrouwelijke opvolgers
Beschamend, vindt Mügge. Ze stelt vast dat vrouwelijke leiders als Sanna Marin (voormalig premier Finland) en Jacinda Ardern (voormalig premier Nieuw-Zeeland) een paar jaar geleden ‘wereldwijd een rocksterstatus’ kregen. “Juist omdat ze zo zeldzaam zijn: ze zetten empathie in, durven emotie te tonen. Dat staat haaks op het stereotype beeld van een politicus als koel, rationeel en autoritair.”
Topscorer
Mügge, leidinggevende aan de Politics of Diversity-onderzoeksgroep op de UvA, stelt dat het speelveld tussen mannen en vrouwen in de politiek nog steeds niet gelijk is. Dat blijkt onder meer uit een omvangrijk onderzoek uit 2021 van De Groene Amsterdammer en de Utrecht Data School (Universiteit Utrecht). De onderzoekers en journalisten analyseerden liefst 339.932 tweets over een periode van vijf maanden. Wat bleek: tien procent van alle tweets gericht aan vrouwelijke politici bevatte haat of agressie. Sigrid Kaag heeft de twijfelachtige eer om ‘topscorer’ te zijn; zij kreeg 13.000 nare tweets op haar bordje. Dat is er gemiddeld één per kwartier.
En De Groene stuitte op meer opvallende statistieken. Zo worden vrouwen in 27 procent van de gevallen met hun achternaam aangesproken; voor mannen is dat 55 procent. Vrouwelijke politici worden ook vaker met woorden als meid of meisje aangesproken (tegenover mannelijke varianten als jongetje of kerel).
Emancipatie
Wereldwijd zijn er al veel landen die meerdere vrouwelijke premiers hadden. Denk aan Bangladesh, Nieuw-Zeeland, het Verenigd Koninkrijk, Polen, Servië, Sri Lanka en Thailand. De Nederlandse Antillen hadden zelfs al vijf vrouwelijke premiers. Verder valt op dat alle Scandinavische landen en IJsland (formeel geen Scandinavië) ooit een vrouwelijke premier hadden. “Scandinavische landen lopen voorop in vrouwenparticipatie”, vertelt onderzoeker Margit van der Steen van het KNAW Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis en Cultuur.
Dat blijkt inderdaad uit de Global Gender Gap Index van 2025, die meet hoe gelijk mannen en vrouwen zijn op het gebied van economie, onderwijs, gezondheid en politiek. Hierin vormen IJsland, Finland en Noorwegen de top 3. Zweden (6e) en Denemarken (14e) doen het iets minder. Ter vergelijking: Nederland bezet de 43e plaats. “Als je samenleving geëmancipeerder is, is de kans om een belangrijke positie in een politieke partij te verwerven ook groter”, concludeert Van der Steen, die expert is op het gebied van vrouwen- en gendergeschiedenis.
Drie premiers
Dat het in Den Haag nog niet lukt, kan deels komen doordat we de afgelopen decennia redelijk stabiel waren in onze premiers, denkt Van der Steen. Vanaf midden jaren ‘90 kende Nederland een periode van dertig jaar met slechts drie premiers: Wim Kok (PvdA), Jan-Peter Balkenende (CDA) en Mark Rutte (VVD). “In Nederland is de minister-president meestal de leider van de grootste partij. Omdat mannen als Kok, Balkenende en Rutte lang bleven zitten, was er weinig ruimte voor vrouwelijke opvolgers”, aldus de historicus.
— Liza Mügge
Zo werd Edith Schippers ooit genoemd als opvolger van Rutte. Het kwam er alleen nooit van, want er was gezien de verkiezingsuitslagen voor de VVD te weinig aanleiding om hem te vervangen. “Soms ontstaan er onverwachte situaties waarin een vrouw naar voren wordt geschoven. Denk aan de voormalige Duitse oud-bondskanselier Angela Merkel of de voormalige Britse premier Margaret Thatcher, die opkwamen in roerige tijden binnen hun partij.”
Vuilspuiterij
Van der Steen ziet ook het ongelijke speelveld dat Mügge beschrijft, al zijn er de afgelopen eeuw grote stappen gezet. “Vroeger waren vrouwelijke politici echte pioniers; ze moesten zich invechten. Tot in de jaren ’60 bleef het percentage vrouwen in de politiek onder de 10 procent. Sindsdien is dat langzaam gestegen. Maar hoewel vrouwen nu makkelijker toegang krijgen tot politieke functies, zijn er nieuwe obstakels bijgekomen.”
Daarmee doelt Van der Steen vooral op de haat op sociale media, zoals beschreven in het artikel van De Groene Amsterdammer. Waar radicale stemmen vroeger niet of nauwelijks een podium kregen, kan iedereen tegenwoordig vanaf het toetsenbord op de zolderkamer zijn of haar gal spuwen. Het zorgt ervoor dat haat zichtbaarder is. “De online vuilspuiterij is zo heftig dat het ontmoedigt”, aldus Van der Steen.
Negatief rolmodel
Het intimiderende effect is inderdaad groot, vertelt Mügge. Dat zorgt dat voor een negatieve vorm van politieke beïnvloeding: jonge vrouwen met politieke ambities denken wel drie keer na voordat ze hun kop boven het maaiveld steken. “Deze constante haat heeft een afschrikkend effect”, stelt Mügge. “Het laat zien: dit is wat je over je heen krijgt als je zichtbaar bent. Ik noem dat het negatieve rolmodelleneffect.”
Ze beschrijft hoe het negatieve sentiment rond Kaag, die ooit aan haar deur ‘bezoek kreeg’ van iemand met een brandende fakkel, ook vat krijgt op haar omgeving. Zoals familie, medewerkers en sociale mediateams van een politieke partij. “Het werkt intimiderend op iedereen. Veel vrouwen vermijden daarom publieke optredens of politieke onderwerpen, waarvan ze weten dat het haat oproept. Dat beïnvloedt de inhoud van het politieke debat en heeft democratische gevolgen: het leidt tot zelfcensuur.” Mügge pleit daarom voor structureel beleid tegen ‘gendergebonden’ aanvallen, inclusief ondersteuning voor de getroffenen politici. “Dat draagt bij aan een toegankelijker democratie voor vrouwen en een gelijker speelveld.”

Sigrid Kaag kreeg in 2021 gemiddeld één keer per kwartier een haatbericht.
Ministerie van Buitenlandse Zaken, CC BY-SA 2.0, via Flickr.comDe tijd is rijp
Marga Klompé (Katholieke Volkspartij) werd in 1956 de eerste Nederlandse vrouwelijke minister. Haar partij wilde haar in 1967 naar voren schuiven als premierskandidaat. Klompé weigerde. 'De situatie is er psychologisch niet rijp voor een vrouw als minister-president’, noteerde Klompé destijds in een dagboek.
Van der Steen is nu positiever dan Klompé in 1967 was. Ondanks de barrières denkt ze dat ons land nu wel klaar zou zijn voor een vrouwelijke premier. Aan de kwaliteit van vrouwelijke politici ligt het niet, vertelt ze. “De afgelopen jaren zagen we genoeg sterke vrouwelijke ministers, die bewezen het werk aan te kunnen. Het is dus mogelijk dat Nederland een vrouwelijke premier krijgt, maar het vraagt méér dan alleen capaciteiten. Timing, politieke steun binnen haar partij en maatschappelijke draagkracht zijn essentieel. Helaas concludeer ik dat een vrouwelijke kandidaat ook bestand moet zijn tegen de storm aan kritiek, seksisme en online haat.”
Stem wijzer
NEMO Kennislink maakt – met de Tweede Kamerverkiezingen in het vooruitzicht – een serie over politieke beïnvloeding. Waarom zijn we voor sommige kenmerken zo gevoelig?

