Naar de content

Leren lezen als je doof bent

Andere aanpak om laaggeletterdheid te voorkomen

Een man en een meisje lezen een boek op een bank.
Een man en een meisje lezen een boek op een bank.
Family First voor Stocksnap via CC0

Een beginnende lezer leert klanken koppelen aan letters. Maar hoe doe je dat als je moedertaal helemaal geen klanken kent, zoals bij de Nederlandse Gebarentaal? Dat is knap lastig; dove kinderen lopen dan ook een groter risico om laaggeletterd te worden. Goed leesonderwijs kan dit voorkomen.

“Het Nederlands blijft voor mij een vreemde taal”, vertelt Kika Meereboer (45), die op haar tweede volledig doof werd als gevolg van een hersenvliesontsteking. De Nederlandse Gebarentaal, een volwaardige taal met een eigen grammatica, werd haar moedertaal. Nederlands leerde ze lezen en schrijven op een school voor dove kinderen. “Ik denk en droom in gebarentaal; ik zie mezelf gebaren. Tijdens het lezen en schrijven zoek ik continu naar een verbinding met de Nederlandse Gebarentaal.”

Ondanks dat Meereboer dus altijd leest en schrijft in een taal die niet haar moedertaal is, is ze een goede en enthousiaste lezer: “Ik lees elke twee weken wel een boek.” Dat geldt niet voor alle dove volwassenen; onder hen komen problemen met lezen en schrijven veel voor. Hoe ernstig die problemen zijn, hangt af van verschillende factoren, zoals op welke leeftijd het gehoorverlies ontstond, en of en wanneer hoorapparatuur werd ingezet en ook werkte. De vroege begeleiding van ouders in de thuissituatie en de kwaliteit van het (lees)onderwijs spelen eveneens een rol. De verschillen met horende kinderen en volwassenen zijn echter onmiskenbaar.

Een televisiescherm met een presentatrice van het jeugdjournaal en een gebarentolk ervoor.

Het ondertitelen van televisieprogramma’s maakt deze nog niet toegankelijk voor doven: vaak gaat het voor hen te snel om te kunnen lezen. Voor de toegankelijkheid is het daarom beter om een tolk Nederlandse gebarentaal in te zetten.

NPO

Uit Nederlands onderzoek onder tachtig volwassen doven en slechthorenden blijkt dat rond de 70 procent van hen laaggeletterd is en dus onvoldoende kan lezen en schrijven om helemaal mee te doen in de samenleving. Ter vergelijking: onder de gehele volwassen Nederlandse bevolking ligt dat percentage op 18 procent. Dove en slechthorende kinderen lopen op het gebied van begrijpend lezen gemiddeld drie jaar achter op hun leeftijdsgenoten, zo liet Brits onderzoek in 2010 zien.

Het Masterplan Geletterdheid moet daar verandering in brengen. Vier jaar geleden werd dit project opgestart door Kentalis, een organisatie voor onderwijs, zorg, diagnostiek en onderzoek voor mensen met beperkingen in horen en communiceren. “Ons doel is om onze leerlingen beter te leren lezen”, vertelt Shirley Neirynck, kwaliteitsmedewerker bij Kentalis. “We hebben alle wetenschappelijke literatuur over het leren lezen van dove leerlingen bestudeerd en op basis daarvan concrete tips opgesteld met en voor onze leraren.” Alle informatie is verwerkt op een website die dit najaar is gelanceerd. Ook informatie over het leren lezen door leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS) of met een communicatief meervoudige beperking is daar te vinden. Momenteel begeleidt Kentalis haar scholen bij het in de praktijk brengen van de bevindingen.

Nederlandse woordenschat

Hoe komt het dat leren lezen en schrijven moeilijker is als je niet kunt horen? “Dat heeft verschillende oorzaken”, legt Neirynck uit. “De meeste dove kinderen worden geboren in een horend gezin, waar de omgangstaal, het gesproken Nederlands, minder of niet toegankelijk is voor het kind. Daardoor blijft de Nederlandse taalontwikkeling vaak achter, wat de basis is voor het leren lezen.”

Van nature benoemen ouders continu wat hun kind ziet of doet: ‘Kijk, daar zwemt een eendje’, ‘Zo, nu doen we je sjaal om’. Als ze dat plots in gebarentaal moeten doen, die ze meestal nog niet goed machtig zijn, gebeurt dat minder. “Kinderen die doof zijn maken net zoveel mee op een dag, maar ze kunnen er vaak minder Nederlandse taal aan koppelen,” aldus Neirynck. “Dit zorgt voor een kleinere woordenschat in het Nederlands, wat lastig is bij het leren lezen.” In de Nederlandse Gebarentaal speelt dat probleem niet: dove kinderen leren daarmee wel taal te koppelen aan hun ervaringen. Hierdoor kunnen zij onderling (en met andere gebruikers van de Nederlandse Gebarentaal) wel goed communiceren.

Baden in taal

Meereboer beseft dat ze veel geluk heeft gehad met haar ouders. Die gingen begin jaren tachtig meteen gebarentaal gebruiken toen ze ontdekten dat hun dochter doof was, terwijl gesproken taal destijds de norm was in het dovenonderwijs. “Ze begrepen gewoon niet hoe je een doof kind kunt laten leren met alleen maar de gesproken taal als het gehoor ontbreekt.” Pas in de jaren negentig kreeg de Nederlandse Gebarentaal een plek in het onderwijs.

Thuis zat ze in een “taalbad”, zoals ze het noemt. “Mijn moeder maakte plakboeken rondom allerlei abstracte thema’s, zoals zwangerschap en vakantie. Zo leerde ik ook nieuwe Nederlandse woordjes en kon ik op school vertellen wat we tijdens de vakantie hadden gedaan, terwijl de juf aan de andere kleuters het begrip ‘vakantie’ moest uitleggen. Mijn vader fietste met mij het dorp uit en liet me het plaatsnaambordje, straatnaambordje en ons huisnummer zien. Zo begreep ik waar ik woonde. En op elk meubel en voorwerp werd een woord geplakt – stel je voor hoe het eruitzag bij ons thuis.”

Gebaren koppelen aan spraak

Met alleen een grote gebarenschat is het leesprobleem nog niet opgelost, vertelt Neirynck. “Om te leren lezen moeten de gebaren moeten ook gekoppeld worden aan de gesproken Nederlandse woorden.”

Een kleurrijke set houten alfabetletters gerangschikt in een cirkel.

Hoe leer je dat gesproken taal uit klanken bestaat als je niet kunt horen?

Pixabay, Gerd Altmann via CC0

Maar hoe maak je die koppeling als je niet kunt horen? Hoe creëer je een fonologisch bewustzijn, het besef dat gesproken taal uit klanken bestaat? Neirynck: “Wij adviseren in het Masterplan een multi-sensorische benadering vanaf de kleuterleeftijd: letters leren lezen en daar de vingerspelling (een gebaar voor elke letter, red.) aan koppelen. Maar ook articulatie oefenen, zodat je een gevoel krijgt bij de klanken en daar een motorisch geheugen voor ontwikkelt. Met woordjes leren net zo: koppel bijvoorbeeld het woord ‘schaap’ aan het gebaar, aan de vingerspelling, aan een afbeelding en aan het spraakafzien en de articulatie.”

De uitspraak van het woord hoeft daarbij niet perfect te zijn. “Het hoeft voor anderen niet verstaanbaar te zijn – het gaat om het patroon, het gevoel van uitspraak, dat moet consequent zijn. Als ze dan later een woord lezen, kunnen ze het ook dankzij het motorisch geheugen soms toch begrijpen,” aldus Neirynck.

Meereboer heeft van haar vierde tot zestiende jaar logopedie gehad. “Twaalf jaar lang leerde ik alle klanken voelen en nabootsen, ze onderscheiden en articuleren. Dat heeft me erg geholpen bij het begrijpend lezen,” vertelt ze. “Als ik bepaalde alinea’s niet begreep, ging ik ze hardop voorlezen – en dat terwijl ik mezelf dus niet eens kon horen. Doordat ik de woorden zelf articuleerde, maakte het een verbinding en begreep ik wat er stond. Dit helpt me ook bij het schrijven, om de grammaticale regels beter toe te passen.”

Ruimte voor begrijpend lezen

De grammaticale verschillen tussen het Nederlands en de Nederlandse Gebarentaal maken het leren lezen inderdaad lastiger. Neirynck: “De Nederlandse Gebarentaal is visueel: bij een zin als ‘de hond bijt de kat’ zie je wie er bijt. In het Nederlands moet je die koppeling abstract maken. Ook verwijswoorden als ‘deze’ en ‘zij’ moet je leren begrijpen en gebruiken. Bij dove leerlingen geven we soms een voorbespreking voor we de tekst gaan lezen. Dan kennen ze de strekking van de tekst al en kunnen die zo beter begrijpen.”

In het reguliere onderwijs verschuift de aandacht tijdens de basisschool gaandeweg van technisch naar begrijpend lezen, van het herkennen van de woorden naar de inhoud van de tekst. “Op onze scholen blijven leerlingen naast het begrijpend lezen continu werken aan het technisch lezen, ook in het voortgezet onderwijs,” vertelt Neirynck. “Het is belangrijk om aan het tempo te blijven werken: geautomatiseerd lezen vraagt minder van je werkgeheugen. Als technisch lezen veel tijd blijft kosten, is er geen ruimte voor begrijpend lezen. En dat gaat ook ten koste van het leesplezier, waardoor je in een vicieuze cirkel belandt.”

Bij Meereboer werkte de vicieuze cirkel juist positief versterkend. “Doordat mijn Nederlandse woordenschat groeide, kon ik steeds meer lezen. Hoe meer ik las, hoe abstracter de boeken werden. Ze hielpen mij de wereld beter te begrijpen. Wat genoot ik van het lezen; ik heb heel wat boeken verslonden.”

Lezen kost Meereboer geen moeite meer, maar tijdens het schrijven moet ze nog wel haar hoofd erbij houden. “Vooral welk lidwoord je gebruikt en of je er het woordje ‘er’ bij moet zetten. Eigenlijk is het precies dezelfde uitdaging als anderen hebben die het Nederlands als tweede taal leren.” Met haar kennis en ervaring hielp ze jarenlang dove kinderen bij het leren lezen en schrijven. “Ik vertel ze dat hun worsteling normaal is en dat ze moeten doorzetten. Ze geloven me, omdat ik ook doof ben en hetzelfde proces heb moeten doormaken.”

Bronnen:

Loes Wauters, Corrie Tijsseling, Hille van Gelder (2017), Leesprofielen voor dove en slechthorende volwassenen, VHZ.

Fiona E. Kyle & Margaret Harris (2010), Predictors of reading development in deaf children: A 3-year longitudinal study, Journal of Experimental Child Psychology (Vol. 107 (3) – 229-243).

Stichting Lezen & Schrijven (2018), Feiten & Cijfers Laaggeletterdheid (pdf).

ReactiesReageer