Naar de content

Goud van de farao's

Het dodenmasker van Toetanchamon. Iedereen kent het goudblinkende masker wel. Goud speelde een belangrijke rol in het oude Egypte. Voor de goudsmeden, voor de economie, voor grafrovers, maar vooral voor farao’s.

Een door moderne archeologen systematisch onderzochte grafuitrusting levert vele fragmenten van steen, teksten, en aardewerk op. Vaak is alleen het feit dat daarbij toevallig één of ander stuk van goud gemaakt is aanleiding om wereldkundig te maken. Zo was de schat van Toetanchamon nooit bedoeld als financiële reserve of als een soort schatkamer voor de Egyptenaren. Goud was voor hen uiteraard iets kostbaars, maar zijn grotere waarde lag in het feit dat de Egyptenaren dachten dat de zonnegod en andere goden voor een groot deel uit goud bestonden. Goud was een goddelijk metaal en had daarom de kracht goddelijk leven, dus onsterfelijkheid, te geven. Behalve godenbeelden waren ook de punt van obelisken, delen van tempelwanden en het gereedschap dat bij religieuze handelingen gebruikt van goud gemaakt of met goud overtrokken.

Herkomst van het Egyptisch goud

Door de dicht bij het oude Noebt (het Griekse Ombos) gelegen goudmijnen is de naam van deze plaats waarschijnlijk afgeleid van het Oud-Egyptische woord ‘noeb’, wat ‘goud’ betekent. De kwartsaders in de bergen van de Arabische woestijn bevatten goud en overal waar deze aders aan het oppervlak verschijnen zien we dat deze al in oude tijden zijn bewerkt. Vooral op twee plaatsen was de zoektocht naar goud succesvol. De eerste en wellicht de oudste bron van Egyptisch goud lag in de buurt van Koptos. In de Wadi Foachir zijn oude verlaten woonplaatsen voor goudbewerkers gevonden met de resten van minstens 1320 arbeidershutten uit de Ptolemaeïsche tijd (332 – 30 v. Chr.). Maar de grootste hoeveelheid goud kwam uit een ander gebied, namelijk de bergen die veel meer naar het zuiden lagen en geografisch tot Nubië behoorden.

Goudsmeden

De smeltkroes voor het smelten van goud werd op een aardewerken steun in een met houtskool gevulde aardewerken pot gezet en kon door middel van twee buigzame stokken, die aan het uiteinde aan elkaar vastgeklemd zaten, van het vuur worden getild. De houtskool werd tot volle hitte gebracht door middel van een blaaspijp van riet met aan de voorkant een mondstuk gemaakt van klei. gebruikten deze methode voor de fabricage van simpele voorwerpen, zoals ringen. Voor moeilijker opdrachten zaten de goudsmeden rond een vuur en bliezen door luchtpijpen in een vlam. De pijpen hadden metalen puntige uiteinden, waarschijnlijk om de luchtstroom te concentreren en te versterken. Later in de Egyptische geschiedenis konden de metalen pijpen ook aan balgen, gemaakt van leren zakken, vastgemaakt worden. Eén werkman stond met één voet op een zak; wanneer hij de linker naar beneden duwde bracht hij gelijktijdig de rechter voet omhoog en trok de rechter balg met een koord omhoog. De goudsmeden stonden in hoog aanzien en waren zelfs in staat een fraaie graftombe voor zichzelf te laten bouwen. Zij werkten meestal in opdracht van de farao of een tempel, maar er was ook goud beschikbaar voor het maken van sieraden en amuletten voor particulieren.

Gouden vlieg

Sieraden die speciaal in het graf werden meegegeven, zijn gewoonlijk zeer broos en bestaan vaak uit een dunne laag goud of zilver over een vulling van gips en ingelegd met imitatie edelstenen. Deze sieraden zijn namelijk niet aan slijtage onderhevig, zoals de juwelen die tijdens het leven werden gedragen. Veel zeer oude sieraden zien er grijs, roodachtig-bruin of paars-rood uit. Dit komt door de corrosie van de in het goud aanwezige koper, ijzer en zilverdeeltjes. Gouden voorwerpen uit de Amarna-tijd (1350 – 1325 v. Chr.) tot aan het einde van Ramessieden-tijd (1070 v. Chr.) hebben vaak een glanzend rose-purperen patina (oxidatie) laag. Dit uiterlijk is niet het gevolg van chemische veranderingen door de eeuwen heen, maar opzettelijk veroorzaakt, waarschijnlijk door het toevoegen van ijzerzouten.

De koning gaf soms aan verdienstelijke personen een ‘Gouden vlieg’, gouden halskettingen, of ander eregoud. Generaal Ahmose werd zelfs zeven keer gedecoreerd met goud; voor het eerst in zijn jeugd voor zijn gevecht tegen de Hyksos en de laatste keer in de Syrische campagnes van Toetmosis I. Koning Amenhotep I schonk hem eregoud in de vorm van vier armbanden, een zalfvaas, een leeuw en twee bijlen. Toetmosis I was zelfs nog guller, hij gaf hem vier gouden armbanden, zes gouden halskettingen, drie zalfvazen van lapis-lazuli en twee zilveren armbanden.

Goud als economische factor

Zeker vanaf het 2e millennium vóór Christus werd dit goddelijke metaal als handelswaar en als betalingsmiddel gebruikt. De productie van goud en ook dat van koper heeft het oude Egypte dan ook veel economisch voordeel opgeleverd. Koper was namelijk de basis voor het brons van de oude wereld. Egypte kon zodoende tot aan de opkomst van ijzer de oostelijke Middellandse Zee overheersen. Voor een bepaald jaar van Ramses III waren de inkomsten (in kilogram) aan goud, zilver en koper van de voornaamste tempels in Egypte:

Locatie Goud Zilver Koper
Tempel van Amon 51,85 997,78 2.395,41
Tempel van Re 53,34 114,51
Tempel van Ptah 8,95
Totaal voor dat jaar 51,85 1.060,07 2.509,92

Het goud van grafrovers

Een nieuwe bron van goud en zilver werd het plunderen van graven. Het goud en zilver uit de graven werd door de grafrovers zelf, door hun helers en met medeweten van ambtenaren die grote omkoopsommen kregen weer in circulatie gebracht. De inbreng van dit nieuwe goud en zilver bracht de economie van de staat weer in evenwicht. Het is daarom niet zo verwonderlijk dat de grafrovers het zo lang, ondanks officiële onderzoeken en straffen, vol konden houden. Dat er veel goud uit de graven te halen viel wordt duidelijk uit het verhaal van de steenhouwer Amonpnoefer (20e dynastie). Op de 22e dag van de 3e maand van het winterseizoen in het 16e jaar van Ramses IX (ca. 1124 v. Chr.) werd Amonpnoefer voorgeleid voor een tribunaal onder voorzitter van de vizier. Amonpnoefer vertelt hoe hij en zeven anderen zich toegang hadden verschaft tot het graf van Sobekemsaf (17e dynastie; ca. 1663 v. Chr.). “Wij vonden de edele mummie van de koning. Op zijn borst lagen talrijke gouden amuletten en sieraden en over zijn gezicht lag een gouden masker. De edele mummie van deze koning was geheel bedekt met goud en zijn doodskisten waren versierd met goud en zilver, zowel van buiten als van binnen, en ingelegd met edelstenen. We verzamelden het goud, de amuletten, juwelen en het metaal van de doodskisten. We troffen de koningin in dezelfde staat aan en stalen alles wat we bij haar vonden. Toen staken we hun doodskisten in brand. Wij stalen de grafgiften die we bij hen vonden met inbegrip van gouden, zilveren en bronzen voorwerpen en verdeelden de buit, in totaal 160 deben goud (ongeveer 14 ½ kilo), onder elkaar”.

Lees ook:
  • Aldred, Cyril, Juwelen van de Farao’s (1978)
  • Baines, John en Jaromir Málek, Atlas van het Oude Egypte (1981)
  • Clayton, Peter A., Chronicle of the Pharaohs (1994)
  • Erman, Adlof, Life in Ancient Egypt (1971)
  • Petrie, Flinders, Wisdom of the Egyptians (1940)
  • Wilkinson, Alix, Ancient Egyptian Jewellery (1975)