Naar de content

'Duurzame economie heeft sociale wetenschappers nodig'

Gezocht: maatschappijwetenschappers

Liza Cornet voor NEMO Kennislink

Patricia Osseweijer won een prestigieuze prijs voor haar onderzoeksplan om sociale wetenschappers meer te betrekken bij de planning voor een duurzame samenleving. Wat maakt de inzet van juist deze groep wetenschappers zo belangrijk?

Van watervrije toiletten en steeds meer methodes om plastic te recyclen tot innovaties van windmolens. Het is misschien geen wonder dat we al snel aan techneuten denken als het gaat om de inzet van wetenschappers in de creatie van een duurzame samenleving. Toch moeten sociale wetenschappers hier wel degelijk een belangrijke rol in spelen, stelt Patricia Osseweijer, hoogleraar biotechnologie en samenleving (TU Delft).

Sociale wetenschappers kunnen bijvoorbeeld een bijdrage leveren aan de overgang van een economie die nog voornamelijk draait op milieu-onvriendelijke fossiele brandstoffen naar een duurzame, op biomassa gebaseerde economie. Osseweijer won onlangs een NIAS Lorentz Fellowship vanwege haar plan om sociale wetenschappen meer te betrekken bij een duurzame samenleving.

Sociale wetenschappers en technologie

Om te begrijpen hoe sociale wetenschappers bij de planning van een duurzame economie van pas komen, is het handig een uitstapje te maken naar Science and Technology Studies (STS). Deze tak van de sociale wetenschappen bestudeert hoe sociale, politieke en culturele factoren processen van technologische vernieuwing beïnvloeden: van de geldstromen die de regering beschikbaar stelt tot de maatschappelijke acceptatie van nieuwe technologische toepassingen. “Met ingenieuze technologie alleen ben je er namelijk niet”, vertelt Osseweijer. “Het stelt pas wat voor als diegene voor wie het bestemd is het accepteert.”

Maatschappelijke acceptatie nieuwe technologie
Dat de maatschappelijke acceptatie van nieuwe technologieën niet altijd van een leien dakje gaat, laat de chipknip zien. Sinds het begin van dit jaar wordt de chipknip niet meer gebruikt. Het raakte niet in onbruik vanwege technische problemen. De meeste consumenten wilden niet ‘aan de chipknip’, omdat ze er het nut niet van inzagen. In de jaren negentig geldt het floppen van genetisch gemanipuleerde gewassen als een berucht voorbeeld. Ondanks het gebrek aan wetenschappelijk bewijs voor deze opvattingen, vreesden veel burgers dat dergelijk ‘Frankensteinvoedsel’ hun gezondheid aantastte.

Toen enkele jaren later nanotechnologie werd geïntroduceerd, pakten overheid en wetenschappers het dan ook heel anders aan. Van het begin af aan werden sociale onderzoekers ingeschakeld om eventuele negatieve sociale effecten zoveel mogelijk voor te zijn en om de stemming onder de bevolking te peilen. Zo onderzochten ze de mogelijkheid van een nanokloof, waarbij de opmars van nanotechnologie in rijke landen sociale ongelijkheid in de wereld vergroot. In Nederland leidde deze samenwerking tussen techneuten en sociale wetenschappers bijvoorbeeld tot de oprichting van NanoNed, tegenwoordig NanoNextNL genaamd.

Sociale wetenschappers is geleerd heel anders tegen zaken aan te kijken dan exacte wetenschappers, benadrukt Osseweijer. “Dit betekent dat een interdisciplinair team van bijvoorbeeld sociologen, psychologen, economen en bèta-wetenschappers samen veel meer oplossingen bedenken dan een team met deskundigen uit hetzelfde vakgebied.”

Verschillen

Tegelijkertijd wringt hier ook de schoen. De meeste bèta-wetenschappers denken vanuit een technocratisch oplossingskader. “De focus ligt bij hen op de directe toepassing van technologie, vaak vanuit de Westerse opvatting dat schaalvergroting efficiënt is. Ook denken ze vaak in detail na over hoe het een bepaald product het beste gemaakt kan worden. Daarmee is voor hen de kous wel af.”

Voor sociale wetenschappers begint het dan pas. “Deze groep denkt na wat er allemaal kan gebeuren als zo’n product in de markt gezet wordt. Sociologen, antropologen en sociaal geografen benadrukken daarbij bijvoorbeeld vaak het belang van (lokaal) welzijn, en mogelijkheden om dat te verbeteren. Ze kijken naar wat wenselijk en ethisch is, en benadrukken dat eventuele problemen vaak complex zijn en beïnvloed worden door meerdere factoren – waardoor ze niet zomaar even met een technologische oplossing weg te toveren zijn,” zegt Osseweijer. Kortom, zowel de focus als het denkproces is vaak heel anders bij bèta- en sociale wetenschappers.

Hoewel sociale- en bèta-wetenschappers elkaar juist hierdoor prima zouden kunnen aanvullen, bemoeilijken deze verschillen in achtergrond en perspectief tegelijkertijd vaak een effectieve samenwerking. “Er wordt over en weer maar weinig gecommuniceerd en de verschillen in taalgebruik en denkprocessen zijn groot. Dit staat oplossingen waarbij technologie en maatschappijwetenschappen goed geïntegreerd zijn, in de weg. Ook zorgt het gebruik van verschillende (probleem)definities en omschrijvingen soms voor verwarring bij burgers, overheden en investeerders.”

Daarom is Ossemeijer ook zo blij met haar fellowship. “Het is toch een stukje erkenning dat het beter kan en moet. Daar hoop ik dus mijn steentje aan bij te dragen door een interdisciplinair team te laten nadenken over een globale duurzame economie door de inzet van biomassa. En ze daarbij goed te laten samenwerken natuurlijk…”

Het NIAS Lorentz Fellowship is een prijs van Netherlands Institute for Advanced Study in the Humanities and Social Sciences (NIAS). Het instituut reikt deze prijs, die onder meer een beurs ter waarde van tienduizend euro bevat, elke twee jaar uit aan een toonaangevende wetenschapper die in zijn of haar onderzoek inzichten uit de Sociale Wetenschappen, de geesteswetenschappen, de exacte Wetenschappen en technische studies bij elkaar brengt.

ReactiesReageer