In een interactieve installatie in De Studio van NEMO kunnen bezoekers hun hart luchten over het klimaat. Redacteur Mathilde Jansen bezocht Energy Junkies en sprak haar klimaatboodschap in.
Het is een van die bloedhete dagen in september als ik een bezoek breng aan de tentoonstelling Energy Junkies in De Studio van NEMO, gelegen op het Marineterrein naast het Scheepvaartmuseum. In de binnenhaven duiken jongeren af en aan het water in. Ik denk aan de weersextremen die we steeds vaker zien, ook in Nederland, die we voor een groot deel zelf hebben veroorzaakt met onze overmatige energieconsumptie.
Gelukkig is de temperatuur in het museumgebouw een stuk aangenamer. Binnen loopt een handjevol met name volwassen bezoekers, een contrast met het hoofdgebouw van NEMO waar dagelijks honderden kinderen rondrennen. Het schept ruimte voor bezinning op de manier waarop we momenteel met onze planeet omgaan.
Ik lees hoeveel CO2 we dagelijks met zijn allen uitstoten en kan door zandzakjes op een weegschaal te plaatsen ontdekken wat mijn persoonlijke voetafdruk is. Omdat ik bijna nooit in het vliegtuig zit, zo min mogelijk nieuwe kleren koop en weinig vlees eet, valt het mee. Maar het kan altijd beter. Ik had vorig jaar ook níet dat vliegtuig naar Pisa kunnen pakken, waar ik toen – bedenk ik me nu – ook een nieuwe leren jas heb gekocht, en ik eet nog steeds niet alle dagen van de week vegetarisch.
Natuurlijke oase
Het zijn precies dit soort gedachten die mensen kunnen delen in de houten cabine van Channels, die deel uitmaakt van de tentoonstelling. Eromheen staan zeven verschillende beeldschermen waarop je videoboodschappen van andere bezoekers kunt beluisteren. Als ik plaatsneem op het houten krukje in de cabine – die van binnen bekleed is me groen vilt, zodat ik me met wat inbeelding even in een natuurlijke oase bevind – lees ik de tekst voor me op het scherm.
‘Deze ruimte is gemaakt om stil te staan. Neem je daar wel eens de tijd voor? Heb je al goed rondgekeken, aan het stof gevoeld?’ Ik adem nog eens diep uit. ‘Richt je aandacht nu op het klimaat en onze energieconsumptie’, staat er op het scherm. Ik moet kiezen uit zeven stellingen. Is er iets wat me hoop geeft of maak ik me zorgen, ben ik gefrustreerd? Ben ikzelf dingen anders gaan doen? Wil ik dingen veranderen? Of, ook een mogelijkheid, weet ik niet wat ik moet vinden. En de laatste stelling: ‘Ik heb guilty pleasures waar ik soms aan toe geef’.
Ik kan me in alle stellingen wel vinden. Enerzijds maak ik me zorgen als ik zie wat een puinhoop de wereld is – neem alleen al de overstromingen en bosbranden die deze zomer de wereld teisterden –, anderzijds heb ik hoop als ik zie hoeveel mensen zich óók zorgen maken en zelfs tot actievoeren bereid zijn. Maar natuurlijk is er ook frustratie, want wat kunnen wij burgers bereiken zolang de politiek niet bereid is om de CO2-uitstoot van grote bedrijven aan banden te leggen? Wat heeft het dan nog voor zin dat ik minder vlees eet en korter douche? Soms weet ik het ook gewoon niet meer. Maar uiteindelijk moeten we natuurlijk de hoop niet opgeven, dus ik maak mijn keuze: ‘Er is iets wat me hoop geeft’.
De natuur als geschenk
Er verschijnen nu wat vragen op het scherm die me verder helpen: ‘Denk eens aan een quote, een persoon of een ontwikkeling in de maatschappij. Weegt dit op tegen de dingen waar je niet hoopvol over bent? Vertel eens wat dat precies is?’ Ik denk onmiddellijk aan het boek Braiding Sweetgrass van Robin Wall Kimmerer, dat ik las tijdens mijn vakantie. Zij is een Amerikaanse hoogleraar Botanie, met inheems-Amerikaanse voorouders. In haar werk probeert ze de westerse wetenschappelijke blik op de natuur te verenigen met die van inheemse volkeren.
Ze legt uit dat de Potawatomi, de stam van haar voorouders, alles wat groeit in de natuur niet zien als hun bezit, maar als een geschenk. Door die zienswijze is hun band met de natuur er een van wederkerigheid. Bovendien hebben ze een grammar of animacy, een bezielde grammatica. In onze westerse talen maken we alleen een onderscheid tussen mensen (hij/zij/hen) en alles wat niet menselijk is (het). De Potawatomi echter verwijzen anders naar de natuur, als een vorm van zijn. Daarmee benadrukken ze onze verwantschap met de natuur. Dit boek gaf mij een sprankje hoop dat de inzichten van de Potawatomi zich misschien verspreiden over de wereld. Als ik mijn videoboodschap heb ingesproken, en het hokje uitloop, luister ik naar een paar andere videoboodschappen. In één ervan hoor ik de boodschap van de Potawatomi een beetje terug: dat we onszelf niet los moeten zien van de natuur. Dat stemt hoopvol.
Uiteenlopende verhalen
Een week na mijn bezoek bel ik met een van de makers van de installatie. Joris is één van de twee ontwerpers van Studio Krom, die Channels maakten in opdracht van NEMO. Hij vertelt me over het ontwerpproces. “Met deze installatie willen we het publiek een stem geven in de expositie. Ik denk dat het klimaat een thema is dat zich hier heel goed voor leent, omdat je daar op heel veel verschillende manieren over na kunt denken. We willen in onze installatie ruimte bieden aan alle verschillende ideeën en emoties die mensen hebben, en daarbij proberen we ze met stellingen en deelvragen een eindje op weg te helpen. Volgens mij zijn we daar goed in geslaagd, want de boodschappen die voorbijkomen in de installatie, zijn heel uiteenlopend. We zijn in zekere zin ook verrast over de bijdragen: mensen zijn heel open en eerlijk. Het is ook spannend dat er nu taalkundig onderzoek gedaan wordt met de opnames.”
Het beluisteren van de videoboodschappen kan twee kanten op werken, volgens Joris. “Enerzijds zullen mensen zich herkennen in het geluid van anderen: we zitten immers allemaal in dezelfde struggle – je kunt wel kleine dingen doen om je CO2-uitstoot te beperken, maar als je uitzoomt naar het grotere plaatje, zie je dat je alleen nooit echt impact kunt hebben. Op andere vlakken lopen de meningen juist uiteen: sommigen zijn erg voor nucleaire energie bijvoorbeeld, terwijl anderen daarop tegen zijn. Het is ook goed om bijdragen te horen waar je het helemaal niet mee eens bent. Al die verschillende meningen laten we hier rondzingen.”