Naar de content

De Gouden Eeuw: een financiële ontdekkingsreis

Flickr / Dimormar

De Gouden Eeuw van de Nederlanden kenmerkte zich door een enorme stijging van de welvaart. Deze werd vooral bevorderd door de aanwezige ondernemersgeest. Dr. Oscar Gelderblom geeft in zijn analyse van de bijdrage die ondernemers in landbouw, industrie en handel leverden aan de Gouden Eeuw aan, dat deze ondernemersgeest zonder de ontwikkeling van financiële markten niet zodanig benut had kunnen worden.

De Gouden Eeuw was een periode met een geweldige economische ontwikkeling van de Nederlandse Republiek. Ondernemer- en handelsgeest, innovatie (vernieuwing) en stijgende welvaart kenmerken dit tijdvak. Deze periode, waarin de Lage Landen economisch dominant werden in Europa, lag grofweg tussen 1580 en 1650. De oorzaken van deze economische dominantie zijn te vinden in commerciële landbouw en visserij op grote schaal, de marktgeoriënteerde nijverheidsindustrie en de mogelijkheid tegen lage kosten goederen en mensen te kunnen verschepen. Ook werd er door de Nederlandse koloniale compagnieën met deels militaire, deels commerciële trips naar Afrika, Amerika en vooral Azië uitgebreid handelsnetwerk opgezet.

De Gouden Eeuw was een icoon van premoderne economische groei. Dr.Gelderblom vond een antwoord op de vraag wat met name bepalend was voor de extreme groei die de Republiek tussen 1580 en 1650 doormaakte: de ontwikkeling van financiële markten.

Rijke koopmannen

Veel uiteenzettingen over de Gouden Eeuw maken melding van een kleine groep koopmannen en fabrikanten met bijzondere kwaliteiten die zeer succesvol waren. Hierbij worden vooral rijke Vlaamse en Portugees-Joodse koopmannen genoemd, die rond 1600 vanuit het zuiden van de Republiek naar Amsterdam trokken, na de val van Antwerpen in 1585 voor de Spanjaarden.

Hun leidinggevende capaciteiten, technische vermogen, kapitalistische geest, groot kapitaal of hun commerciële netwerk zouden aan de basis liggen van de groeispurt die de Nederlandse Republiek doormaakte. Dit was leuk en aardig, maar zou verandering en innovatie alleen door hen zijn ontstaan?

…Hierbij worden vooral rijke Vlaamse en Portugees-Joodse koopmannen genoemd, die rond 1600 vanuit het zuiden van de Republiek naar Amsterdam trokken, na de val van Antwerpen in 1585 voor de Spanjaarden… Bron: Rijksmuseum…

In 1620 waren er al 2600 winkels in Amsterdam

Gelderblom beantwoordt deze vraag met een duidelijke ‘nee’. Het lijkt waarschijnlijker dat een land dat technologisch en economisch zo voorloopt, dit doet door een grootschalige mobilisatie van innovatieve ondernemers.

De Nederlandse Republiek was al vroeg een land vol ondernemersgeest. Een schatting op basis van historische gegevens geeft aan dat de ondernemersklasse in Edam in 1462 uit zo’n 12,5% van de plaatselijke bevolking bestond. Pas tussen 1580 en 1650 werd het al bestaande potentieel aan ondernemersgeest volledig benut. Dit gold zowel in de stad als op het platteland. Berekeningen geven aan dat er rond 1500 tussen de 50% en 67% van de bevolking in het gewest Holland op enige wijze actief was in een commercieel zuivelbedrijf. Tel daarbij de verkopers van haring, kleding, spullen voor het boerenbedrijf, de molenaars, de lieden in de schipperij (bijv. rivierschippers, scheepswerfhouders) en anderen bij op en je komt tot een uitgebreid netwerk van actieve rurale ondernemers.

Toch is er vooral sprake van ondernemingsactiviteit in de havensteden en nijverheidscentra: Leiden, Haarlem, Rotterdam, Middelburg, Amsterdam en wat kleinere plaatsen in Friesland en Holland. Afbeelding 2 toont aan dat er maar liefst 2600 winkelhouders waren in Amsterdam in 1620. Dit waren slagers,bakkers, kruideniers, wijn-, vis- en fruithandelaren, die de gehele stadsbevolking (120.000 mensen) onderhielden. Als het relatieve deel (12,2%) zoals zichtbaar in afbeelding 2 in enige mate representatief is voor andere steden, dan zou het aantal stedelijke ondernemers rond 1600 al rond de 45.000 kunnen liggen.

Gelderblom noemt ook het feit dat al ruim vóór de Gouden Eeuw belangrijke technologische en organisatorische veranderingen plaats vonden in vele sectoren. Zo waren er al ontwikkelingen in de scheepsbouw, in het verwerken van voedsel (haring, boter), in het watermanagement van de polders en in het aangaan van handelsrelaties met bijvoorbeeld Scandinavië, Frankrijk en Polen.

Zijn standpunt dat de bloeiende economie een gevolg is van een algehele ondernemende sfeer, blijkt als hij naar voren brengt dat vele innovaties niet aan een naam van een uitvinder verbonden zijn. Dit is in zijn ogen het gevolg van de stapsgewijze technologische verandering die plaats vond. Technologische verandering was aan de orde van de dag. Daarnaast versterkte de interactie tussen verschillende economische sectoren en tussen verschillende regio’s het algehele proces van innovatie nog verder. Hoewel er zeker uitzonderlijke ondernemers waren in de lage landen, was het vooral de algehele ondernemende sfeer die bijdroeg aan de continue stroom van innovaties.

Geschatte aantal ondernemers in Amsterdam per sector, 1620.

Geld lenen van familie

Eigenaardig aan de Gouden Eeuw is dat het de ondernemers grotendeels aan geld ontbrak om grote investeringen te doen in landbouw, industrie en handel. Ook de immigranten uit het zuidelijke deel van de Republiek die naar Amsterdam trokken, kwamen daar meest zonder veel geld. Toch groeide de Nederlandse economie rond 1600 explosief en het aantal rijken steeg, met name door overzeese handel door de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Dit roept de vraag op hoe het kan dat de handel, het aantal innovaties en de welvaart zo snel zo sterk toenamen, zonder dat men daarvoor zelf het geld had.

Een eerste verklaring vindt Gelderblom in het feit dat het gebruikelijk was voor ondernemers om geld te lenen van familie. Deze verklaring was beperkt; om de winstgevende investeringsprojecten toch te benutten was ook geld van buitenstaanders nodig. Dit werd veelal door compagniecontracten: mensen zetten gezamenlijk een onderneming op (vennootschap). Een dergelijk compagniecontract beperkte de schulden tot de transacties die binnen de overeenkomst vielen. Ook hierbij was de sociale band van belang, want het compagniecontract gaf niet aan wie verantwoordelijk was voor de schulden, dit moest onderling opgelost worden. Familie speelde hierbij dus ook weer een belangrijke rol. De vennootschap met familieleden was zelfs de basisfinanciering voor alle ondernemers.

Naar gelang de aard van de ondernemingen en de bereidheid om daarbij risico’s te lopen werd ook voor andere vormen gekozen. De financieringswijzen verschillen qua doelstelling, qua vorm en qua mensen waar ze voor bedoeld zijn.

  • “Modern voorbeeld van het belang van familiekapitaal.”: http://www.zibb.nl/web/Bedrijfsvoering/Laatste-nieuws/Opmerkelijk-nieuwsoverzicht/Opmerkelijk-nieuwsbericht/Familiekapitaal-Lubbers-redt-geramd-restaurant.htm

Ingewikkeld, maar ook weer niet

Er kwamen vele nieuwe vormen van financiering op, waarbij elke vorm zich weer onderscheidde van eerdere. Als je de vormen in dit deel bij langs loopt, lijkt het misschien wat ingewikkeld. Het wordt zo echter wel duidelijk hoe de financiële markt zich in die tijd ontwikkelde, en er zo op eenvoudige wijze toe leidde dat veel mensen geld konden lenen om een eigen onderneming op te zetten.

Een financieringsvorm waarvoor gekozen werd was de partenrederij: een contractuele regeling voor gezamenlijk eigendom van vaartuigen voor visserij, transport en handel. Hiermee werd de schuld van alle aandeelhouders beperkt tot ieder zijn investering in de onderneming. Partenrederij werd ook doorgevoerd in andere sectoren waar veel kapitaal nodig was, zoals bij papiermolens, turfontginning en bij de avonturen richting Afrika en Azië. De financiële organisatie van de VOC was iets soortgelijks, met als belangrijk verschil dat investeringen in de VOC niet voor één, maar voor meerdere reizen bedoeld waren.

Een tweede manier van financiering was om leningen af te sluiten tegen een borg. Dit werd gedaan door een betrouwbaar persoon garant te stellen voor de lening, door eigendommen als borg te schenken of door de opbrengsten uit toekomstige productie garant te stellen.

Een derde manier was het verkopen van door grondbezit verzekerde annuïteiten (de lener ontvangt eenmalig een groot bedrag en betaalt jaarlijks een bedrag met rente terug). Hier werd veel gebruik van gemaakt door kleine ondernemers.

Een vierde manier was het gebruik van IOU’s (I owe you; dit zijn rentedragende leningen met een standaard aflooptijd van 3, 6 of 12 maanden). Het voordeel ten opzichte van familieleningen en annuïteiten was dat de crediteuren van tevoren konden bepalen wanneer ze hun geld terug wilden hebben. Het nadeel van IOU’s is de gebrekkige borgstelling. Je kan jezelf en je goederen wel als borg stellen, maar als je iets niet kan betalen los je daar niet zo gauw iets mee op.

Een vijfde manier lost het probleem van de IOU’s op: het VOC aandeel. Koopmannen boden dit aan als betrouwbare, makkelijk verhandelbare borg om aan geld te komen. Dit was een wijdverspreid gebruik.

Het is nog onduidelijk voor onderzoekers hoe kleinere ondernemers die niet over VOC aandelen beschikten dan aan hun geld kwamen. Gelderblom vindt dit opvallend: “Juist dit zou ons begrip van het economisch succes van de Republiek sterk vergroten.” Als mogelijk antwoord noemt hij de verstrekking van notarieel krediet: Iemand biedt iets aan bij de notaris, en iemand anders vraagt iets bij de notaris. Hij brengt vraag en aanbod van leningen samen. Deze mogelijkheid is echter maar gebaseerd op de gegevens uit één specifieke stad (Gouda) en één specifiek jaar (1650).

Gelderblom en zijn EURYI onderzoek – De Europese wetenschapsorganisatie ESF heeft in 2007 twintig jonge excellente onderzoekers geselecteerd die elk een subsidie van maximaal 1,2 miljoen euro krijgen om in vijf jaar te besteden aan onderzoek. Onder de uitverkoren wetenschappers zijn drie Nederlanders. Zij hebben de prestigieuze European Young Investigators (EURYI) Award gewonnen en worden als potentiële wereldleiders in hun vakgebied beschouwd. Met het geld stichten de toppers een onderzoeksgroep. Dr. Oscar Gelderblom (1971), verbonden aan de Universiteit van Utrecht (UU), is één van de prijswinnaars. Het EURYI onderzoek van Gelderblom is ruimer van opzet dan wat in dit artikel naar voren komt. Het houdt zich namelijk bezig met onderzoek naar financiële markten in héél pre-industrieel Europa, met daarbij de Nederlanden (dus ook het huidige België en Luxemburg) als “historisch laboratorium”. De Nederlanden leken uitzonderlijk te zijn in die periode in vergelijking met gebieden die economisch minder vooruitgang boekten. Het EURYI onderzoek richt zich op de keuze voor financieringsvormen in de Lage Landen: Hoe pakte deze keuze uit? Hoe verschilde deze keuze in een commercieel zeer ver ontwikkeld land van de keuze in gebieden die economisch en politiek anders in elkaar staken? Of kwam deze juist overeen? Om deze vragen te beantwoorden worden De Lage Landen denkbeeldig in vieren gedeeld en de ontwikkeling van financiële markten wordt in vier onderscheiden delen (met ieder een specifieke economische en politieke gestalte) onderzocht. Voor een groot aantal steden in de Lage Landen wordt gekeken hoe dergelijke vormen van kredietverlening zich tussen 1500 en 1800 ontwikkelden.Gelderblom verwacht uiteindelijk gegevens (zoals die van Gouda) over misschien wel 50.000 krediettransacties uit een dozijn verschillende steden te verzamelen.

Het ondernemerschap was riskant

Elke ondernemer heeft te maken met risico’s. Deze risico’s maken het ondernemerschap riskant, zo was dit ook in de Gouden Eeuw: natuurgeweld, oorlog, criminaliteit, diefstal, oneerlijkheid en oplichting lagen op de loer. Als ondernemer wil je dergelijk ongeluk voorkomen of in elk geval je kans op verlies beperken. Veel ondernemers vergroten hun zekerheid door deels zelfvoorzienend te produceren en ook door aan handel met familie en vrienden te doen.

Toch blijft een ondernemer onderhevig aan het risico dat het ondernemerschap met zich meebrengt. Overheidsingrijpen is een manier om met die risico’s om te gaan. In de Nederlandse Republiek speelden lokale en centrale overheden hierbij een cruciale rol: Uit belastinggelden werd het gevaar van het water ingedamd door het aanleggen van dijken, kanalen, sluizen en windmolens; de handelsvloot werd beschermd door de marine; criminaliteit werd aan banden gelegd door lokale “geweldmonopolies” (een soort politie); voedsel- en belastingrellen werden door overreding en milde onderdrukking aan banden gelegd; lokale rechtbanken losten zakelijke geschillen op (met de mogelijkheid in hoger beroep te gaan); boekhoudkundige rekeningen werden als legaal middel gezien om geschillen op te lossen en dienden zo als controlemiddel, zodat bedrog minder kans van slagen had; de overheid beschermde ondernemers waar noodzakelijk geacht (zo beschermden gilden bepaalde bedrijven om concurrentie buiten de deur te houden en zo een stabiel inkomen te garanderen voor de ondernemers).

Ook tegenwoordig moeten risico’s beschermd worden.

Ontwikkeling van een sterke financiële markt blijkt zeer waardevol

Gelderblom stelt dat, alles in beschouwing nemend, het gunstige institutionele kader van groot belang lijkt te zijn voor de bloei van de Lage Landen tijdens de Gouden Eeuw. Dit kader dat risico’s van ondernemers afschermde zorgde ervoor dat tal van mensen zonder veel middelen een eigen onderneming konden starten om hun goederen en diensten te verkopen. De lokale en centrale overheden droegen bij aan goed functionerende goederen- en factormarkten (markten waarop productiefactoren verhandeld worden, zoals kapitaal en arbeid). Een van de bouwstenen van de economische ontwikkeling destijds was de ontwikkeling van een sterke financiële markt, met allerhande leningsvormen die deze markt met zich meebracht.

De Gouden Eeuw was één grote financiële ontdekkingsreis. Allerlei vormen om een onderneming te financieren kwamen op, en de financiële markt ontwikkelde zich razendsnel. Onderzoek naar de wijze waarop ondernemers vroeger hun bedrijven financierden kan als basis dienen voor hedendaagse beleidsmakers. Het opzetten van een goed institutioneel kader, met in het bijzonder sterk functionerende financiële markten, lijkt namelijk noodzakelijk voor de economische ontwikkeling van een land. Tegenwoordig wordt dit in ontwikkelingslanden bijvoorbeeld gedaan door het verstrekken van microkrediet (o.a. prinses Maxima is hierbij betrokken). Ook hierbij is sprake van het bieden van (financiële) mogelijkheden aan kleine ondernemers. En dit is nog maar één van de voorbeelden: Veel manieren die nu gebruikt worden om aan geld te komen, gebeurden in Nederland al in die tijd. De Gouden Eeuw leeft in onze tijd voort, ook financieel gezien.

Analyse van Oscar Gelderblom over ondernemerschap in de Gouden Eeuw (Word-document)

Zie verder