In het klaslokaal van de toekomst gidst een pratende AI-assistent leerlingen door de opdrachten, denkt hoogleraar Inge Molenaar. Maar eerst moeten onze vaardigheden om met AI om te gaan, beter.
Papieren oefenschriftjes in de klas? Die behoren straks tot het verleden. Leerlingen in het basis- en voortgezet onderwijs zullen hun oefeningen steeds meer maken op een computer, zoals een laptop, tablet of digitaal schrift. Een sprekende AI-assistent gidst hen daarbij individueel door de opdrachten. Leerlingen gaan daarmee een gesprek aan. “Het is heel fijn om te kunnen praten met een tutor en om je antwoorden te kunnen inspreken in plaats van intikken”, denkt Inge Molenaar, hoogleraar onderwijs en AI aan de Radboud Universiteit Nijmegen. “Mensen leren namelijk vooral in interactie met elkaar. Dat kan in de toekomst ook met een AI.” Deze AI-assistent kan ook bij een groepsopdracht met je meeluisteren, denkt Molenaar. “De assistenten van alle kinderen in de groep kunnen dan misschien met elkaar overleggen hoe ze de groepsopdracht het beste kunnen doen. Ook bij het uitvoeren van rekenspelletjes op het schoolplein kan de assistent meedenken. Wellicht zit AI dan in alles om je heen.”
Naast hoogleraar is Molenaar directeur van het Nationaal Onderwijslab AI. Ze schetst best een futuristisch beeld van de mogelijke klas van de toekomst, waarin AI een grote rol speelt. Maar het kan volgens haar nog alle kanten op gaan. “Hoe de toekomst van AI in het onderwijs er echt uit gaat zien, bepalen we samen. Daarover moeten onderwijsinstellingen, wetenschappers en het bedrijfsleven nog het gesprek voeren.”
Dagelijks
Wel signaleert ze dat AI eigenlijk al lang in het onderwijs aanwezig is. De komst van generatieve AI, met bijvoorbeeld ChatGPT, was voor haar geen grote schok. “Generatieve AI zat er al langer aan te komen. Weinig mensen staan erbij stil, maar AI wordt al heel veel gebruikt in het basis- en voortgezet onderwijs. Meer dan de helft van de basisscholen gebruikt het op dagelijkse basis.” Molenaar doelt op zogeheten adaptieve leermiddelen, programma’s waarbij leerlingen direct feedback krijgen bij oefeningen, en de moeilijkheidsgraad automatisch wordt aangepast. Voorbeelden zijn Gynzy, Snappet en de Taal- en Rekentuin. Maar deze programma’s werken nog niet met een AI-assistent die een gesprek heeft met de leerling.
Die programma’s bestaan al wel, zoals Khanmigo van de Khan Academy en Max van Duolingo. Beide maken gebruik van het taalmodel van OpenAI, de ontwikkelaar van ChatGPT. Daar is Molenaar geen voorstander van. “Er is veel discussie over de manier waarop het taalmodel van OpenAI is getraind, en de normen en waarden die daarin gereflecteerd worden. De data die leerlingen genereren, komt dan op de servers van OpenAI. In Amerika doen ze daar niet zo moeilijk over, maar daar denken Europeanen over het algemeen toch anders over.” AI biedt wel veel mogelijkheden, denkt Molenaar, als je taalmodellen en AI-assistenten gebruikt die wél verantwoord zijn. Zo kun je bijvoorbeeld werken met een datacache, een lokale opslagplaats voor data, zodat de gegevens niet naar een commerciële server worden gestuurd. Daarnaast wordt er momenteel een Nederlands taalmodel getraind, GPT-NL genaamd, waar kennisinstellingen TNO, SURF en NFI aan werken. Molenaar zou liever zo’n taalmodel als basis zien voor een AI-assistent voor leerlingen dan een niet-transparant model. “De modellen die nu bestaan zijn vooral door Amerikaanse techbedrijven ontwikkeld, en ze zijn nog totaal nog niet op het onderwijs toegespitst. Die stap moet eerst nog gemaakt worden.”
De leraar blijft belangrijk, want AI heeft maar een beperkt beeld van de leerling
Maar met een transparant en goed getraind taalmodel ben je er nog niet. Je kunt een chatbot ontwikkelen die gebruikmaakt van dit taalmodel, maar die mist dan nog allerlei gegevens over de leerling. De volgende stap, van een chatbot naar een AI-assistent, is wat Molenaar betreft dan ook om het taalmodel te koppelen aan de eerdergenoemde adaptieve leermiddelen, zoals Gynzy en Snappet. “Bij deze programma’s is van tevoren goed nagedacht over leerdoelen en de manier waarop de kennis wordt aangeboden. Er zit een pedagogische visie achter. Deze systemen brengen in kaart hoe een leerling het beste leert en wat zijn of haar kennis van het onderwerp is.” Een AI-assistent die ook deze kennis heeft, kan een leerling beter helpen. Maar, benadrukt Molenaar, er blijft een belangrijke rol voor de leraar, want AI heeft toch maar een beperkt beeld van de leerling. “De leraar kent bijvoorbeeld de thuissituatie van een leerling, en weet het als diegene slecht geslapen heeft of gisteren een belangrijke sportwedstrijd had.”
Huiswerk
Het beeld heerst dat leraren bang zijn voor AI. Ze zijn bijvoorbeeld niet blij dat leerlingen hun werkstuk door ChatGPT laten maken. Huiswerk is bedoeld om leerlingen actief de leerstof te laten verwerken en zo te leren. Dat proces wordt tenietgedaan als leerlingen werkstukken en antwoorden simpelweg generen. Molenaar begrijpt die zorgen van leraren. “Omdat deze vorm van AI nog niet specifiek voor het onderwijs is ontworpen, zijn er nog veel vragen over hoe je het op een goede manier kan inzetten. Dat maakt het ingewikkeld voor leraren.” Toch ziet Molenaar dat velen er ook enthousiast over zijn en nieuwe lespraktijken ontwikkelen, bijvoorbeeld door leerlingen de antwoorden van ChatGPT te laten beoordelen. Deze leraren denken kritisch na over de meerwaarde van AI. “Zij maken de afweging: is dit iets waardoor mijn lesgeven en het leren van mijn leerlingen beter worden? Of is dit eigenlijk helemaal niet zo zinvol? De leraren bepalen uiteindelijk wat er in de klas wordt gebruikt.”
Terwijl de volwassenen van nu hun kennis veelal hebben opgedaan in boeken en door interactie met docenten en medeleerlingen, zal de volgende generatie (mede) door AI worden geschoold. Dat zal gevolgen hebben voor hoe zij naar de wereld kijken. Kinderen en jongvolwassenen moeten nog leren hoe ze een AI kunnen monitoren en controleren, en zich goed leren te verhouden tot AI. Volgens Molenaar zijn ze daar nu nog onvoldoende toe in staat. “Als mens ben je verantwoordelijk, dus je moet zelf de controle houden. Ben jij in staat om een goede afweging te maken van het advies dat het systeem jou aanreikt? Durf je er ook boven te gaan staan en af en toe te zeggen: dat is een heel slim voorstel, maar ik denk toch dat we het anders moeten doen? Dat is een belangrijke vaardigheid waar we veel aandacht voor moeten hebben in het onderwijs.”