Naar de content

Werken en feesten vormt schoone geesten

Fictief interview met de eerste vrouwelijke hoogleraar van Nederland

Wikimedia Commons, Unknown photographer - GaHetNa (Nationaal Archief NL), Publiek domein

In februari was het 100 jaar geleden dat Johanna Westerdijk haar oratie hield aan de Universiteit Utrecht en daarmee de eerste vrouwelijke hoogleraar van Nederland werd. Naast haar wetenschappelijke werk was ze directeur van het Centraalbureau voor Schimmelcultures en bouwde daar de grootste schimmelcollectie ter wereld op. Toch kent bijna niemand haar. Tijd voor een fictief interview met deze bijzondere vrouw.

Johanna Westerdijk (1883-1961) had van jongs af aan al een enorme interesse in de natuur. Na haar promotie ging haar carrière razendsnel. Ze werd in 1906 op haar 23ste directeur van het Willie Commelin Scholten Instituut dat onderzoek deed naar de bestrijding van plantenziektes. Op haar 24ste kreeg ze tevens de leiding over het Centraalbureau voor Schimmelcultures dat onlangs werd hernoemd tot het Westerdijk Fungal Biodiversity Institute. In 1917 werd ze buitengewoon hoogleraar in de Plantenziektekunde (fytopathologie) aan de Universiteit Utrecht en in 1930 tevens aan de Universiteit van Amsterdam. Westerdijk was de eerste vrouwelijke hoogleraar van Nederland en heeft zich als hoogleraar altijd sterk gemaakt voor toegankelijke wetenschap.

Waarom koos u voor een carrière in de plant- en schimmelkunde?

Omdat een carrière in de muziek er niet in zat. Ik was in mijn jeugd veel met muziek bezig. In ons huis klonk altijd muziek. Ik zong en speelde piano en wilde graag verder in de muziek, maar een ontsteking in mijn arm liet die droom in duigen vallen. Een andere grote interesse van mij was de natuur. Vandaar dat ik na de HBS de lerarenopleiding Biologie deed.

Bio Johanna Westerdijk

Geboren: Nieuwer-Amstel, 4 januari 1883
Gestorven: Baarn, 15 november 1961
Roepnaam: Hans
Motto: Werken en feesten vormen schoone geesten
Lidmaatschappen en eredoctoraten: KNAW (1951), VVAO (1918-1931 bestuurslid), IFUW (1932 en 1936 voorzitter congres), eredoctoraat aan Upsala (1957) en Giessen (1958)
Promotie: Zurich, 3 december 1906 op het proefschrift ‘Zur Regeneration der Laubmoose’
Hoogleraar: 1917 Bijzonder hoogleraar plantenziektekunde aan de Universiteit Utrecht en 1930 buitengewoon hoogleraar plantenziektekunde aan de Universiteit van Amsterdam
Westerdijk is nooit getrouwd en had geen kinderen

Hoe kwam u vanuit daar in de academische wereld terecht?

Ik wilde graag promoveren, maar dat kon in Nederland niet omdat ik niet de juiste vooropleiding had. Ook aan de Duitse universiteiten werd ik geweigerd, mede omdat ik geen religie aanhang. Gelukkig kon ik in Zürich terecht, waar ik in 1906 promoveerde op onderzoek naar mossen.

U kwam weer terug naar Nederland en werd hetzelfde jaar nog directeur van het Phytopathologisch Laboratorium ‘Willie Commelin Scholten’ in Amsterdam. Hoe kan het dat zo’n jonge vrouw die baan kreeg?

Het Phytopathologisch Laboratorium ‘Willie Commelin Scholten’ was in die tijd nog een vrij klein, particulier laboratorium. Het huis aan de Roemer Visscherstraat was eigenlijk ongeschikt als laboratorium, omdat het nauwelijks tuin had en je er dus geen proeven buiten kon doen. Bovendien was het salaris zo laag, dat een man met een gezin er niet van rond zou kunnen komen. Voor een jonge, ongebonden vrouw als ik lag dat natuurlijk anders. Het was, eerlijk gezegd, niet zo’n heel gewilde baan. Maar ik vond het heel plezierig om onderzoek te doen, en het vooruitzicht om zelfstandig te zijn, en voor mijn levensonderhoud niet afhankelijk te hoeven zijn, trok me aan. En infectieproeven doen is natuurlijk oerlollig.

En amper een jaar later kreeg u de leiding over de schimmelcollectie van het Centraalbureau voor Schimmelcultures (CBS). De collectie groeide onder uw leiding uit tot de grootste ter wereld. Wat vindt u daarvan?

Ach, ik deed gewoon mijn werk dat ik ook nog eens erg leuk vond. Ik noem het weleens mijn dierentuin, want de collectie schimmels was levend (vriesdrogen was toen nog niet mogelijk, red.). Ik was er behoorlijk druk mee want elke paar maanden moesten alle schimmels overgeënt worden en iedere soort vereiste zijn eigen verzorging wat betreft hoeveelheid licht en voedsel. Het managen ging me goed af. Ik vond het leuk om de wereld over te reizen en nieuwe contacten op te doen. Dat leverde veel opdrachten op van wetenschappers die hun schimmels bij ons wilden laten determineren.

In 1917 werd u de eerste vrouwelijke hoogleraar van Nederland. Een belangrijke mijlpaal?

Zeker, en niet alleen voor mij, maar voor alle vrouwen denk ik. Ik heb me altijd ingezet voor vrouwelijke studenten en probeerde de rol van vrouwen in de wetenschap te verbeteren. Als ik een vacature had in mijn laboratorium en ik kon een geschikte vrouwelijke student vinden, dan ging mijn voorkeur daar naar uit. Uiteindelijk heb ik 56 onderzoekers naar hun promotie begeleid, bijna de helft van hen was vrouw. Ik was bestuurslid van de VVAO (Vereniging van vrouwen met een Academische opleiding) en was voorzitter van congressen van de International Foundation for University Women (tegenwoordig Graduate Women International, red.). Maar ik pleit niet alleen voor gelijkheid van vrouwelijke studenten ten opzichte van mannelijke studenten. In 1939 weigerde de Amsterdamse Vrouwelijke Studenten Vereniging een groep Zuid-Afrikaanse studenten te ontvangen omdat er ook mannen in hun groep zaten. Ik vind dat de wetenschappelijke wereld niemand mag uitsluiten, op wat voor een grond dan ook. In 1937 heb ik samen met zes andere onderzoekers nog een brief geschreven aan Adolf Hitler om de Duitse communiste Liselotte Hermann vrij te krijgen, maar dat was helaas tevergeefs.

Over de oorlog gesproken, u verkocht penicilliumstammen aan Duitsland om antibiotica te maken. Waarom deed u dat?

Het laboratorium lag tijdens de oorlog stil. Studenten kwamen niet meer, de practicumzaal bleef leeg. Ik ging niet meer naar Utrecht of Amsterdam om college te geven. Ik bleef in Villa Java in Baarn (waar de CBS en WCS laboratoria gevestigd waren, red.) om voor de schimmelcollectie te zorgen. In mijn lab werkte ook een NSB’er. Hij werkte er al vijftien jaar toen de oorlog uitbrak. Hij was loyaal, toegewijd en had een enorme kennis van de penicilliumstammen. Ik kreeg vanuit de hele wereld, ook vanuit Duitsland, vele aanvragen voor de schimmel. Door die verkoop had ik genoeg geld om de hele collectie te kunnen laten bestaan. Als ik de stammen alleen niet aan Duitsland had verkocht, had dat zeker de argwaan van de NSB’er gewekt. Natuurlijk had ik het liever niet gedaan, maar hij vormde een te grote bedreiging. Ternauwernood heb ik een van mijn assistentes van zijn wraakzucht gered. Ik gunde het hem niet om mijn levenswerk te vernielen.

Groepsportret, gemaakt na de oratie van professor Johanna Westerdijk op 10 februari 1917 aan de Rijksuniversiteit Utrecht.

Atria, Fotopersbureau Holland, publiek domein

U was in feite een van de eerste wetenschapscommunicatoren van Nederland. U deelde uw kennis niet alleen met collega-wetenschappers, maar ook met leken.

Van die term heb ik nog nooit gehoord, maar het klopt dat ik het delen van kennis heel belangrijk vind. Ik organiseerde regelmatig open dagen in Baarn voor het grote publiek. Dat was altijd ontzettend leuk. Ook mocht ik stukjes in de krant schrijven over de wetenschap. Er is altijd ruimte geweest voor andere zaken naast de wetenschap in mijn leven. Mijn motto is dan ook ‘werken en feesten vormt schoone geesten’. In de Villa hadden we regelmatig feestjes voor onderzoekers. Natuurlijk met veel muziek.

Waarom is onderzoek naar plantenziekten en schimmels zo belangrijk?

Je zag het al tijdens de oorlog: schimmels hebben een enorm potentieel in het oplossen van grote maatschappelijke problemen, bijvoorbeeld door het maken van antibiotica. Schimmels kunnen ook ingezet worden voor de productie van biologische brandstoffen Omgekeerd kunnen schimmels ook veel schade aanrichten. 25% van de oogsten mislukt door plantenziekten, waarvan een deel door schimmels ontstaat. Ook daarom is onderzoek naar schimmels en het voorkomen van plantenziekten belangrijk.

Waar bent u het meest trots op?

Op de taxonomie die ik ontwikkelde voor het CBS om schimmels in te delen (deze wordt nog altijd zo gebruikt, red.). Ook begeleidde ik het onderzoek van Bea Schwarz die de oorzaak van de iepenziekte ontdekte. Zij zag dat een schimmel, Ceratocystis ulmi, de sterfte bij de iep veroorzaakt. Ook hoop ik dat ik een steentje bij heb gedragen aan de kansen voor vrouwen in de wetenschap.

Dit is een fictief interview met de in 1961 overleden hoogleraar Johanna Westerdijk. Eerder maakten we bij Nemo Kennislink de serie Briljante Biologen op de Borrel waarbij tien beroemde biologen ‘fictief geïnterviewd’ worden. Bekijk hier de andere artikelen

Bronnen:
ReactiesReageer