Een taal die je leert op de middelbare school, en daarna niet meer gebruikt, zakt nooit helemaal weg. Een recente studie laat zelfs zien dat veel van die talenkennis bewaard blijft. Mogelijk heeft dit te maken met de manier waarop taal in onze hersenen wordt opgeslagen.
Franse woordjes stampen of wiskundige formules uit je hoofd leren: voor veel middelbare scholieren voelt het nogal eens als nutteloos. Want hoeveel van die kennis is er later, in je werkzame leven, eigenlijk nog over? Heb je dan al dat stampwerk uiteindelijk niet voor niets gedaan?
Een leraar zal zeggen dat het niet zozeer om de kennis zelf gaat, als wel om het leren leren. Maar wat is er eigenlijk bekend over het behoud van die kennis die we op vroege leeftijd vergaren? Dat blijkt een heel lastig te beantwoorden vraag, want er is maar heel weinig wetenschappelijk onderzoek naar gedaan. Om te onderzoeken wat mensen onthouden van al die middelbareschoolkennis, zul je ze langdurig moeten volgen, waar vaak geen tijd of geld voor is. Als je verschillende generaties met elkaar gaat vergelijken, is hun basiskennis vaak niet vergelijkbaar: want wat je nu leert bij een vak als Frans is heel anders dan 50 jaar geleden. En dan zijn er ook nog eens grote individuele verschillen tussen leerlingen in de manier waarop ze een vak als Frans leren en welk eindniveau ze behalen. Om die verschillen eruit te filteren heb je veel proefpersonen nodig.
Geen taalverlies over langere tijd
Toch worden er zo nu en dan wel studies gedaan naar het behoud en verlies van die kennis. Zo lieten twee studies in de jaren 80 opmerkelijke resultaten zien: 587 Amerikaanse proefpersonen die op de middelbare school Spaans hadden gehad, hadden na 25 jaar nog 70 procent van hun woordenschat behouden, en 150 Nederlandse proefpersonen die op school Frans hadden geleerd, hadden na 4 jaar nog een groot deel van hun woordenschat paraat. Hun uitspraak was zelfs iets verbeterd.
Een recent onderzoek is een pilotstudie van hoogleraar taalkunde Monika Schmid, die ze in coronatijd uitvoerde aan de universiteit van York. Daarvoor ontwierp ze met collega’s een online vragenlijst die door 491 Britten werd ingevuld, die vroeger op school Frans hadden geleerd. Ze kregen allerlei vragen voorgelegd zoals hoe lang ze Frans hebben gehad en op welk niveau, of ze na hun middelbareschooltijd ook nog Frans hebben gebruikt, en hoeveel ze denken nog te weten. Via een multiplechoicetest werd vervolgens zowel hun (passieve) kennis van zowel de grammatica als de woordenschat getoetst.
Verbindingen in het meertalige brein
De resultaten waren voor een deel volgens verwachting: deelnemers die vroeger meer Frans hadden gehad en op een hoger niveau, scoorden nu beter op de taalvaardigheidstest. Toch waren er ook een paar opmerkelijke uitkomsten. Zo leek het niet veel uit te maken of mensen na hun de middelbare school nog Frans hadden gebruikt. Meer gebruik had slechts een heel klein beetje effect op hun woordenschat. Wat nog wonderlijker was: onder de deelnemers werd helemaal geen taalverlies gemeten. Sterker nog: mensen die langer geleden Frans hadden gevolgd, lieten een iets betere score zien op woordenschat. “Dat kan ook toeval zijn”, laat Schmid weten. “Maar je algehele woordenschat wordt sowieso beter naarmate je ouder wordt. En misschien is er sprake van transfer.”
Daarmee doelt Schmid op de manier waarop talen die we geleerd hebben in ons brein allemaal met elkaar verbonden zijn. Wanneer we op zoek zijn naar een woord, licht in ons brein een heel netwerk van woorden op, die allemaal een betekenisrelatie met elkaar hebben. Als we bijvoorbeeld aan het woord ‘deur’ denken, worden er ook woorden die ermee verband houden geactiveerd, zoals ‘huis’ en ‘raam’. Dat weten we uit reactietijdenonderzoek. Wanneer mensen na het woord ‘deur’ een woord uit hetzelfde netwerk te zien of te horen krijgen, zoals ‘raam’, herkennen ze het sneller dan wanneer ze hierna een heel ander woord zoals ‘doperwtje’ voorgeschoteld krijgen.
Maar als we Engels hebben geleerd, heeft ook het Engelse ‘door’ een verbinding met ‘deur’, en dit woord licht dus ook even op als we het Nederlandse ‘deur’ gebruiken. Alleen al door het gebruik van onze moedertaal wordt dus de vreemdetalenkennis die we hebben gestimuleerd, zo stelt Schmid. Dat geldt zowel voor de woordenschat als de grammaticale kennis. En dat zorgt ervoor dat vreemdetalenkennis zo goed behouden blijft. Omdat we taal de hele dag door gebruiken.
Echte en valse vrienden
Met Kristin Lemhöfer praat ik verder over die unieke manier waarop taal is opgeslagen in ons brein. Zij doet aan het Donders Instituut al twintig jaar onderzoek naar de psychologische (en neurologische) kant van het leren van een vreemde taal. Dit valt onder het vakgebied psycholinguïstiek (‘linguïstiek’ is een ander woord voor taalwetenschap). Inderdaad zijn de talen die we beheersen allemaal met elkaar verbonden, zegt Lemhöfer. Maar dat die verbindingen ook een positief effect hebben op taalbehoud trekt de onderzoeker in twijfel. Je hebt namelijk zowel goeie als slechte verbindingen, legt ze uit.
“Het Nederlandse ‘deur’ en het Engelse ‘door’ zijn ‘goeie’ verbindingen, die noemen we cognaten. Omdat die woorden op elkaar lijken, stimuleren ze elkaar. In dat geval helpt je kennis van het Nederlands als je naar het Engelse woord zoekt. Maar het tegenovergestelde bestaat ook. Bij zogenaamde ‘valse vrienden’ lijken woorden wel op elkaar, maar betekenen ze heel iets anders. Dan zitten die woorden elkaar juist in de weg, wat zorgt voor woordvindingsproblemen. Als je een tweede taal leert die heel anders is dan je eerste taal, heb je vooral last van je eerste taal.”
Lemhöfer neemt zichzelf als voorbeeld: haar moedertaal is Duits en dat helpt haar als ze Nederlands praat zoals nu, maar soms zit die taal haar ook in de weg. Dat hoor je bijvoorbeeld aan haar uitspraak. “Ik heb last van mijn Duits als ik probeer goed Nederlands te praten. Tijdens het leren van mijn moedertaal zijn er bepaalde instellingen in mijn hersenen aangezet, die moeilijk zijn terug te draaien. Sommige Engelsen die al heel lang in Nederland wonen, gebruiken nog steeds de Engelse volgorde in bijzinnen zoals ‘omdat ik heb dat gezien’. Die verbindingen in ons brein zijn er dus wel degelijk, anders zouden we er geen last van hebben.”
Volgens Lemhöfer zouden de bestaande psycholinguïstische modellen eerder het tegenovergestelde voorspellen: namelijk dat woorden uit verschillende talen een remmende werking op elkaar hebben. Ze houdt haar theekop omhoog: “Als ik nu het woord ‘kop’ wil zeggen, dan moet ik het Duitse ‘Tasse’ dat ook wordt geactiveerd opzij duwen. Elke keer als ik het Nederlandse ‘kop’ gebruik, duw ik dat Duitse woord weg. Dus hoe vaker ik ‘kop’ gebruik, des te meer moeite het mij kost om ‘Tasse’ te herinneren en te zeggen.” Het Duitse woord wordt dus wel even geactiveerd, zoals Schmid stelt, maar tegelijkertijd wordt het juist verder weggeduwd in het bewustzijn, volgens Lemhöfer, zodat we er nog minder goed bij kunnen. “Dat zie je immers ook bij veel emigranten: dat zij hun moedertaal voor een groot deel verliezen.”
Onbewuste taalinput
De psycholinguïst heeft ook moeite met het zelfgerapporteerde gebruik van Frans in de Britse studie. “Mensen zeggen zelf misschien dat ze weinig Frans gebruiken, maar onbewust word je toch veel blootgesteld aan zo’n taal. Via de media krijg je toch wel het een en ander binnen en er zijn bijvoorbeeld ook best veel Franse leenwoorden zowel in het Nederlands als in het Engels. Dus ik weet niet in hoeverre mensen dat realistisch in kunnen schatten. Eigenlijk zou je moeten kijken naar mensen die een taal hebben geleerd die echt geen rol speelt in hun omgeving.”
Een studie die Lemhöfer onlangs met collega’s uitvoerde, laat juist zien dat gebruiksfrequentie wél een grote rol speelt bij het behoud van talenkennis. “We hebben naar 97 Duitse proefpersonen gekeken die een half jaar in Spanje hadden gewoond. Nadat ze weer een half jaar in Duitsland hadden gewoond, keken we hoeveel ze vergeten waren. Daarbij bleek juist gebruiksfrequentie de bepalende factor: hoe vaak ze nadien nog Spaans hadden gebruikt, bepaalde hoeveel ze nog wisten.”
Beide onderzoekers zijn het er wel over eens dat je iets sneller leert, als je het al eens eerder hebt geleerd. “Als je dertig jaar geleden viool hebt gespeeld, dan pak je het sneller op dan iemand die het nooit eerder heeft gedaan”, zegt Lemhöfer. “Hetzelfde geldt voor taal.”
En dat is precies waar Schmid nu verder onderzoek naar wil doen. “Ik vind het heel opmerkelijk dat er zoveel apps en cursussen bestaan voor het leren van vreemde talen, maar dat er nooit iemand heeft bedacht dat het leren van taal anders werkt voor iemand die kennis die nog ergens in het geheugen verborgen zit, terug wil halen. Die hoeft echt niet helemaal opnieuw te beginnen. Je hoeft de taal alleen maar een beetje te kietelen. Maar hoe doe je dat? Dat is de grote vraag.”