Naar de content

Verbuigen en vervoegen: moeilijk voor tweedetaalleerders

Een close-up van iemands lippen.
Een close-up van iemands lippen.
Flickr, Jackie Popp via CC BY 2.0

Ik lezen een mooie boek. Dat klinkt typisch als een zin van iemand die het Nederlands nog niet onder de knie heeft. Volwassen leerders van het Nederlands hebben vaak problemen met vervoegen (lezen-lees) en verbuigen (mooi-mooie). Maar dat komt niet alleen doordat ze moeite hebben met de grammatica, zoals wel beweerd wordt. Ook het klanksysteem zit tweedetaalleerders in de weg. Dat concludeert taalwetenschapper Loes Oldenkamp in haar proefschrift.

Eén kip, twee kip-pen. Als we iemand uitleggen hoe ons meervoud gevormd wordt, benadrukken we vaak nog even die tweede lettergreep en spreken de slot-n duidelijk uit. Maar als we gewoon praten, klinkt het meervoud van de kip als de kíppe en is het verschil tussen enkelvoud en meervoud eigenlijk maar heel gering.

Het verschil zit ‘m in de sjwa, ook wel stomme e genoemd. Stom is hier gebruikt in de betekenis van ‘zonder geluid’, omdat het een afgezwakte klinker betreft, die je veel minder goed kunt horen dan een volle e of ee, of aa, o of oe. Het is dus niet zo gek dat volwassen leerders van het Nederlands (NT2-leerders) soms moeite hebben om het verschil te horen tussen enkelvoud en meervoud. Toch wordt juist met dit aspect maar weinig rekening gehouden in het onderwijs aan tweedetaalleerders.

Onverwachte uitkomst

Hetzelfde geldt voor Ze wast een auto en Ze wassen een auto. Oldenkamp liet dit soort zinnen horen aan Turkse, Marokkaanse en Chinese Nederlanders die na hun achttiende jaar in Nederland waren komen wonen. Vervolgens moesten ze bij de zin het juiste plaatje aanwijzen. En hoewel de meesten al (heel) wat jaren in Nederland verbleven, hadden ze nog steeds moeite om de kip of de kippen en ze wast of ze wassen met het juiste plaatje te verbinden.

Oldenkamp: “Van tevoren hadden we eigenlijk niet verwacht dat dit onderdeel – het simpelweg herkennen van klanken en die verbinden aan het onderscheid tussen enkelvoud en meervoud – problemen zou opleveren. Van NT2-docenten kregen we namelijk te horen: ‘Dit is zó makkelijk, waarom test je het eigenlijk?’ Maar het tegendeel bleek waar. De proefpersonen, zowel de Turken, de Marokkanen als de Chinezen, deden het helemaal niet zo goed. Soms raakten ze totaal gefrustreerd door onze testzinnetjes omdat die voor hen hetzelfde klonken. ‘Hoe kun je nou kiezen, als de zinnen hetzelfde zijn?’.”

Onopvallende uitgangen

De proefpersonen hadden moeite met de zelfstandig naamwoorden, maar nog het meest met de werkwoorden. Dat betekent dat tweedetaalleerders de grammaticale betekenis van de t in wast moeilijk herkennen of moeite hebben met het onderscheiden van de klank. Of een combinatie van beide, aldus de promovenda.

“Daarom legden we de proefpersonen in een andere test rijtjes niet-bestaande woorden voor, zoals dies-diest-dies. Vervolgens moesten ze aangeven of het laatste woord overeenkwam met het eerste of het tweede woord. Ook op deze test scoorden de tweedetaalleerders lager dan de controlegroep, die bestond uit moedertaalsprekers van het Nederlands.”

Deze uitkomst kwam overeen met Oldenkamps bevindingen in het LESLLA-corpus. In dit corpus zijn opnames verzameld van Turkse, Marokkaanse en Chinese Nederlanders die zinnen na moeten zeggen of een filmpje navertellen. De promovenda luisterde naar hun uitspraak van vervoegingen en verbuigingen, maar ook naar niet verbogen zelfstandig naamwoorden die eindigen op een -t, zoals band of kast. Ook in die laatste categorie woorden maakten de proefpersonen fouten.

“De Marokkanen en Turken hadden moeite met het uitspreken van de slot-t die voorafgegaan werd door een andere medeklinker, maar de Chinezen nog het allermeest. Daar ging het zelfs in zo’n 50 procent van de gevallen mis. Dat heeft alles te maken met het klanksysteem van het Chinees. In het Chinees eindigen woorden altijd op een klinker of een n, ng, of m. De slot-t is voor hen daarom moeilijk te herkennen en te reproduceren.”

Trainen in klankherkenning

Uitgangen in het Nederlands zoals de -t en de -e zijn vrij onopvallend in normale spraak en daardoor moeilijk te herkennen en te leren. Maar het Nederlands is in dit opzicht niet moeilijker dan veel andere Europese talen, benadrukt de promovenda: “Als je kijkt naar de talen van West-Europa, zoals het Engels en het Duits, zijn de uitgangen net zo ontoegankelijk. Het is eigenlijk veel meer een samenspel tussen het klanksysteem van het Nederlands én dat van de moedertaal van de proefpersoon dat de problemen veroorzaakt. Chinezen hebben grote moeite met onze uitgangen omdat ze die niet kennen in hun moedertaal. Maar ook het principe dat je meervoud uitdrukt door een of twee klanken toe te voegen is bij hen onbekend. Zij maken geen verschil tussen één of meer huizen, maar spreken in alle gevallen over ‘huis’.”

Wat hebben T2-docenten aan deze bevindingen? “Docenten kunnen de grammaticale regels van het Nederlands uitleggen door te zeggen: het is zij loopt en zij lopen. Maar we weten nu dat tweedetaalleerders veel moeite hebben om de relevante uitgangen alleen al te herkennen als klank. Misschien zou je het herkennen van die cruciale klanken en het produceren ervan ook apart of zelfs allereerst moeten trainen. Dan kunnen tweedetaalleerders de volgende stap veel sneller maken.”

Loes Oldenkamp 2013: The trouble with inflection for adult learners of Dutch: A study of the L1-L2 interplay of morphosyntactic and phonetic-phonological factors. Proefschrift Radboud Universiteit. Verschenen in de LOT-dissertatiereeks.