Naar de content

Veenhuizen, ooit een gemoedelijk gevangenisdorp

Recensie ‘Paupers en boeven – 200 jaar strafkolonie Veenhuizen’

Rijksstudio, Publiek Domein

Tweehonderd jaar geleden begon in Drenthe een vooruitstrevend project: mensen werden op het land aan het werk gezet om ze uit de armoede te helpen. Het werkte niet, net zomin als veel latere initiatieven tegen armoede en criminaliteit. Jan Libbenga beschreef de geschiedenis.

Voor de kleine Jan waren schoffelende gevangenen in de tuin heel normaal. Net als de rit naar school in de boevenbus. Journalist Jan Libbenga groeide op in de Drentse strafkolonie Veenhuizen, waar zijn vader het hoofd Administratie van de gevangenis was. Later realiseerde hij zich dat zijn jeugd helemaal niet zo gewoon was en dook hij in de geschiedenis van Veenhuizen. Die is nu te lezen in Paupers en boeven – 200 jaar strafkolonie Veenhuizen.

Goudmijn

Voor zijn onderzoek dook Libbenga verschillende archieven in en las hij 93 duizend krantenberichten over Veenhuizen: “Het groeiende aantal digitale kranten is een goudmijn voor historisch onderzoek. Hierdoor heb ik tot nu toe onbekende informatie boven tafel kunnen krijgen.”

Hier moet bij gezegd worden dat het boek breder is opgezet dan Veenhuizen alleen. In het eerste deel bijvoorbeeld beschrijft Libbenga de oprichting van de Maatschappij van Weldadigheid (1818) en het ontstaan van de verschillende soorten koloniën in Drenthe, waaronder Veenhuizen voor bedelaars.

Maatschappij van Weldadigheid

Economisch ging het slecht in het begin van de negentiende eeuw en veel mensen vervielen in armoede. Uitkeringen bestonden niet en wie ging bedelen werd in de gevangenis gegooid. De Maatschappij wilde een alternatief bieden door deze arme mensen op het platteland te laten werken. Daar zouden ze in hun eigen onderhoud kunnen voorzien. De veengronden in Drenthe boden genoeg ruimte. In eerste instantie zocht de Maatschappij vrijwilligers, maar bij te weinig aanmeldingen stuurden gemeenten ook opgepakte bedelaars of wezen uit de volle weeshuizen.

Ook het veranderende beleid en de publieke opinie wat betreft straffen en de inrichting van gevangenissen komt uitgebreid aan bod, en daarbij gaat het niet om Veenhuizen alleen. Het boek is een geschiedenis van tweehonderd jaar gevangeniswezen, waarbij Veenhuizen de hoofdrol speelt.

Wilde beesten

Bedelaarsgesticht Veenhuizen was opgezet als dorp. Aparte gebouwen voor de mannen en vrouwen, werkplaatsen, grond om te bewerken, scholen, kerken van verschillende gezindten, een winkeltje en woningen voor het personeel. De bewoners waren in eerste instantie bedelaars en wezen: criminelen waren niet toegestaan om hun slechte invloed te vermijden. Omdat opvang ontbrak kwamen ook zwakke en oude mensen terecht in Veenhuizen. Zij waren natuurlijk niet geschikt voor het zware werk en kostten geld. De Maatschappij leed verlies en het Rijk nam Veenhuizen over in 1859.

Vanaf 1874 viel het gesticht onder Justitie, wat gepaard ging met een strenger regime. Libbenga ontdekte dat in 1876 een opstand dreigde, die niet in de literatuur terug te vinden is. “De overheid vond dat bedelaars niet meer dan het hoognodige hoefden te krijgen. Ze perkten vrijheden in en verboden leuke dingen, zoals de krant en een potje kaarten. De bedelaars, het waren er enkele duizenden, werden woest en een opstand dreigde.” Veenhuizen werd onder militair gezag geplaatst en uit Zwolle en Groningen werd infanterie aangerukt om de orde te bewaren.

En het werd er niet gezelliger op met de jaren. De verblijfzalen moesten plaatsmaken voor lange rijen van opengewerkte ijzeren slaaphokjes. Libbenga vond een artikel van een bezoekende verslaggever uit 1893: ‘Wij kunnen niet ontkennen dat deze ijzeren kooien, bestemd voor menschen, een onaangenamen indruk op ons maakten; men denkt onwillekeurig aan een galerij van wilde beesten.’

Van gesticht naar gevangenis

Het aantal bedelaars nam na 1900 af vanwege het groeiende aantal instellingen voor opvang in de steden. Sluiting dreigde voor Veenhuizen, maar met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog (1914) dienden zich onverwachts nieuwe bewoners aan: smokkelaars. ‘Duizenden zijn al gearresteerd, maar duizenden nemen hun plaats weer in. De overheid spreekt krachtige taal, die volkomen door de feiten gerechtvaardigd wordt. Men verdient tegenwoordig gemakkelijk geld in Holland.’, aldus de Britse Daily Mail.

Bij Koninklijk Besluit ging in november 1918 een noodwet in die toestond dat gevangenen hun straf voortaan ‘in gemeenschap’ konden ondergaan. Deze wet maakte Veenhuizen geschikt als gevangenis en de opgepakte smokkelaars stroomden binnen. Na hen volgden nog meer licht-gestraften, zoals zwarthandelaars tijdens de Tweede Wereldoorlog en dienstweigeraars en verkeersovertreders in de jaren vijftig en zestig.

Drank en drugs

In de jaren zeventig verdween de rust met de komst van zware criminelen en in hun kielzog het drank- en drugsmisbruik. Drugscriminelen, met name Chinezen, intimideerden gevangenen en bewakers met hun karate-kunsten. Het personeel smokkelde met de gevangenen mee, verruwing en geweld namen toe en het aantal uitbraken steeg enorm. Uit angst voor schietpartijen werd een deel van de personeelswoningen in Veenhuizen ontruimd.

De zwaarste misdadigers van Europa liepen rond in Veenhuizen, terwijl het beleid juist humaner was geworden in die jaren. Libbenga: “Beperkingen die verder gingen dan absoluut noodzakelijk was voor de opsluiting, waren niet langer aanvaardbaar. Ook de regering Den Uyl, die in 1972 aantrad, vond dat vrijheidsstraffen zo veel mogelijk vervangen zouden moeten worden door andere straffen zoals een geldboete.”

Toneelrepetitie door gevangenen in Veenhuizen, 1949.

Ben Merk/ Anefo. Publiek domein via Nationaal Archief

Dat een beleid met veel vrijheden niet werkte bij zware criminelen bleek uit de gijzeling van directeur Van Tuinen bij een ontsnappingspoging van een Spaanse huurmoordenaar in 1981. De beleidsnota Taak & Toekomst uit 1982 concludeerde ook dat het gedrag van gedetineerden met een vriendelijk gevangenisregime niet kon worden gestuurd, zoals men eerder had gedacht. Criminelen waren professioneler geworden en ‘een sober maar menswaardig regime’ werd noodzakelijk geacht.

Resocialisatie

Maar wat helpt dan wel? In het boek komt duidelijk naar voren dat de ideeën daarover verschillen, door de eeuwen heen. Bedelaars, ‘verpleegden’ genoemd in Veenhuizen, zouden genezen door fysieke arbeid, maar de meesten redden het niet in de maatschappij. Tachtig procent keerde na ontslag weer terug.

Hoge recidive gold ook voor de verkeersovertreders in Veenhuizen, de enige gevangenis in Nederland voor dit soort overtredingen. De helft van de veroordeelden zou uiteindelijk toch weer onder invloed rijden, zo bleek uit één van de eerste onderzoeken naar deze ‘behandeling’ uit de jaren zeventig.

De behandeling hield lichamelijke arbeid in: “Bomen kappen, sloten uitdiepen, kanaalkanten onderhouden, karweitjes bij de plantsoenendienst, de groentetuin of de kwekerij.” Heel wat bekende Nederlanders moesten deze voorloper van de taakstraf uitvoeren. André Hazes werd tewerkgesteld op het kerkhof buiten Veenhuizen om hem zo veel mogelijk uit het zicht te houden.

Gevangenen werken op het land bij gevangenis Veenhuizen (1949)

Ben Merk/ Anefo. Publiek domein via Nationaal Archief

De rode draad in het boek is het hoge percentage Veenhuizers dat niet beter werd van hun verblijf. Libbenga: “Een groep mensen blijft hun hele leven lang terechtkomen in gevangenissen of psychiatrische inrichtingen. In Veenhuizen is veel geëxperimenteerd met soorten straffen, maar ik werd wel lichtelijk somber van wat ik daarover las. Al die probeersels om dit tegen te gaan en het werkt allemaal niet.”

Brongebruik

De opbouw van het boek is af en toe wat rommelig. Libbenga snijdt per hoofdstuk een nieuw onderwerp aan en heeft de hoofdstukken zo chronologisch mogelijk geprobeerd te ordenen. Dit laatste is lastig bij een breed scala aan onderwerpen zoals de vele soorten bewoners van Veenhuizen en alle veranderingen waarmee de kolonie te maken kreeg.

Het resultaat hiervan is dat dezelfde feiten in meerdere hoofdstukken langskomen. Per hoofdstuk gaat de auteur ook regelmatig heen en weer in de tijd, waarbij niet altijd duidelijk over welke periode hij het heeft. Hierdoor raakte ik meerdere malen de draad kwijt. Terugzoeken in de noten is geen optie: Paupers en boeven is een publieksboek met alleen een bronnenlijst (wel per hoofdstuk).

Voor wie daar geen behoefte aan heeft is Paupers en boeven een interessant boek. Libbenga is de eerste die een overzicht geeft van twehonderd jaar Veenhuizen. De golfbeweging in het gevangenisbeleid is ook mooi terug te zien: dan weer streng, dan weer humaan. Zal de juiste aanpak ooit gevonden worden of zijn sommige mensen nu eenmaal verloren voor de maatschappij? Je vreest bijna voor het laatste…

Gezicht op een gesticht voor kinderen in de kolonie Veenhuizen
(1 van de 5 platen van de gestichten van de Maatschappij van Weldadigheid in de kolonie Veenhuizen, 1826-1827 door Alexandre Joseph Boens)

Rijksstudio, Publiek Domein

Paupers en boeven. 200 jaar strafkolonie Veenhuizen door Jan Libbenga is 9 maart verschenen bij Uitgeverij de Kring
Paperback, 288 pagina’s
ISBN: 9789462970953

ReactiesReageer