Naar de content

'Na vier jaar onderzoek heb ik eindelijk het gevoel dat ik kan meepraten'

TaalTalent Lot Snijders Blok rondt haar promotieonderzoek af

gagnonm1993 voor Pixabay

Corona gooide roet in het eten voor de laatste klinische studie van promovendus Lot Snijders Blok. Gelukkig kan ze haar laatste onderzoek naar genen die betrokken zijn bij taal- en spraakstoornissen later dit jaar alsnog uitvoeren.

24 juli 2020

Dit artikel maakt deel uit van de reeks Taaltalent. In Taaltalent volgt NEMO Kennislink enkele jonge onderzoekers uit het Language in Interaction-project gedurende hun promotieonderzoek.

Toen ze eerder dit jaar vijf extra maanden de tijd kreeg om haar promotieonderzoek af te ronden, haalde Lot Snijders Blok opgelucht adem. “Afgelopen september keurde de ethische commissie eindelijk het plan voor een klinische studie goed. Maar mijn contract zou al in februari aflopen”, vertelt de onderzoeker, die speurt naar genetische oorzaken van taal- en spraakstoornissen. “In de extra tijd die ik kreeg hoopte ik veel families te kunnen onderzoeken voor de nieuwe studie.”

Maar toen gooide het coronavirus roet in het eten en konden proefpersonen niet meer naar het ziekenhuis komen. “Door alle coronamaatregelen kon het nu niet door gegaan, maar we pakken dit waarschijnlijk binnenkort weer op, zodat we alsnog deze studie kunnen uitvoeren.” De studie valt dan niet meer binnen haar promotieonderzoek, maar nog wel binnen haar specialisatie tot klinisch geneticus.

Nieuwe mutatie

In deze klinische studie (GENTOS) zoekt Snijders Blok naar een genetische oorzaak bij kinderen met TOS. Dat is een aangeboren taalontwikkelingsstoornis die in veel verschillende vormen voorkomt. De kinderen hebben over het algemeen een normale intelligentie, maar hebben veel moeite met het formuleren van zinnen of het begrijpen van spraak. Deskundigen schatten dat ongeveer vijf tot zeven procent van de kinderen TOS heeft.

“We willen weten hoe vaak TOS bij kinderen veroorzaakt wordt door een nieuwe genetische mutatie, die niet is doorgegeven door de ouders”, vertelt de onderzoeker. “Daarom zijn we specifiek op zoek naar families waarin één kind een TOS heeft en in de rest van het gezin helemaal geen TOS of een andere ontwikkelingsstoornis voorkomt. Als je dan het DNA van het kind vergelijkt met dat van de ouders, zie je welke mutaties het kind nieuw heeft, en of daar misschien een mutatie bij zit die de TOS veroorzaakt.”

Eigenlijk is deze studie een pilot, legt Snijders Blok uit: “We doen dit onderzoek eerst bij een geselecteerde groep kinderen met TOS, waarvan wij denken dat de kans op het vinden van een nieuwe genetische mutatie het hoogst is. Als we bij deze groep geen genetische oorzaak van de taal- en spraakstoornis vinden, heeft het waarschijnlijk ook niet zoveel zin om verder te kijken binnen de hele groep kinderen met TOS. Maar we verwachten dat we bij een deel wel dit soort mutaties vinden, en hopen zo meer te weten te komen wanneer het zinvol is om een kind met TOS genetisch te laten onderzoeken.”

Voor de GENTOS studie is Lot nog op zoek naar gezinnen waarin één kind TOS heeft. Meer informatie over deze studie en de criteria om deel te kunnen nemen is hier te vinden.

Zelfde genen, andere diagnose

In deze specifieke onderzoeksgroep hoopt Snijders Blok kinderen met een mutatie in één gen te vinden, dat de TOS bij dit kind veroorzaakt. Bijvoorbeeld een gen waarvan al bekend is dat het betrokken is bij de taalontwikkeling of om een nieuw, tot nu toe onbekend gen. Maar bij veel kinderen met TOS komt de taalstoornis echter vaker voor in de familie, of hebben andere familieleden leerproblemen of bijvoorbeeld kenmerken van een autismespectrumstoornis. “We denken dat er bij deze families sprake is van multifactoriële overerving: veel kleine DNA-veranderingen in veel verschillende genen spelen dan elk een kleine rol en dragen allemaal bij aan het risico om TOS te krijgen.”

Snijders Blok denkt niet dat er genen zijn waarin mutaties specifiek verantwoordelijk zijn voor TOS. “Uit onderzoek blijkt dat twee kinderen met precies dezelfde mutatie in precies hetzelfde gen heel verschillende uitingsvormen kunnen hebben. Zo kan het ene kind een TOS hebben, het andere kind een autismespectrumstoornis en weer een ander een verstandelijke beperking. Dus zelfs als je op moleculair gebied naar dezelfde zaken kijkt, is er een breed spectrum aan klinische diagnoses. De genen en bijbehorende mutaties houden zich niet aan onze klinische hokjes en diagnoses.”

Die klinische diagnoses zijn handig voor de juiste begeleiding en behandeling, maar het is goed te beseffen dat er in de praktijk ook vaak overlap is tussen verschillende ontwikkelingsproblemen. “Ik denk dat we dit soort ontwikkelingsstoornissen meer moeten zien als een spectrum waarbij kinderen met één diagnose die op de voorgrond staat ook kenmerken van andere ontwikkelingsstoornis kunnen hebben. Het is uiteindelijk allemaal niet zo zwart-wit”, aldus Snijders Blok.

Van genen tot stoornis

Als de genetische mutaties niet altijd bepalen welke soort ontwikkelingsstoornis je krijgt of in welke mate, wat dan wel? “Daar weten we nog vrij weinig van”, geeft de onderzoeker toe. “De rest van de genetische achtergrond kan een rol spelen; die maakt dat het ene kind zich de ene kant op ontwikkelt en het andere kind de andere. Daarnaast zijn veel van de tot nu toe gevonden genen betrokken bij de vroege hersenontwikkeling. Kleine veranderingen hebben dan uiteindelijk mogelijk grote gevolgen. En ook omgevingsfactoren kunnen bijdragen. Maar hoe al deze factoren samenvallen, daar weten we eigenlijk nog maar heel weinig van.”

“Op basis van de genetische diagnose is het dus niet mogelijk te voorspellen hoe een kind zich precies ontwikkelt. Je voorspelt bijvoorbeeld niet wie uiteindelijk TOS krijgt en wie niet”, stelt Snijders Blok. “Maar we kunnen voor sommige mutaties wel steeds beter uitspraken doen over de kans dat bijvoorbeeld de taal- of spraakontwikkeling zich op een bepaalde manier ontwikkelt.”

Als voorbeeld noemt ze het gen SATB2, waarin mutaties zorgen voor een verstandelijke beperking met opvallende problemen in spraakproductie. “Veel van deze kinderen spreken niet goed en uiten zich via een spraakcomputer of met ondersteunende gebaren. Als we met logopedisten en psychologen goed kijken naar het precieze taal- en spraakprofiel en cognitief functioneren bij een groep kinderen met een specifieke genetische aandoening, zoals SATB2-mutaties, kunnen we hopelijk ook beter zeggen welke communicatiestrategieën bij hen werken en wat een goede behandelaanpak is.”

Een mutatie in het gen SATB2 is zo zeldzaam, dat er nog maar weinig over bekend is. Ouders van kinderen met deze mutatie vinden elkaar vaak online, zoals via deze site.

SATB2gene.com

Aanspreekpunt

De komende maanden rondt Snijders Blok haar proefschrift af, waarna ze weer als arts in opleiding tot klinisch geneticus op de afdeling genetica van het Radboudumc aan de slag gaat. “De komende tweeëneenhalf jaar ben ik steeds enkele maanden werkzaam in verschillende aandachtsgebieden van de klinische genetica. Onder begeleiding van een staflid heb ik dan spreekuur en doe ik consulten op het gebied van bijvoorbeeld erfelijke kanker, erfelijke hartaandoeningen of prenatale diagnostiek. Daarna ben ik officieel klinisch geneticus.”

En het onderzoek naar taal dan? “Daar wil ik zeker mee doorgaan. Na vier jaar heb ik eindelijk het gevoel dat ik echt kan meepraten met de logopedisten en onderzoekers uit dit veld – daar heb je blijkbaar best even voor nodig. En het lijkt me nuttig om een aanspreekpunt te blijven voor collega’s en patiënten met vragen over taal en genetica.”

ReactiesReageer