Naar de content

Leren van tweede taal lukt ons uiteindelijk allemaal

Het woord 'leren' in verschillende talen op een schoolbord.
Het woord 'leren' in verschillende talen op een schoolbord.
Roeland Segeren

Voor het leren van een tweede taal bestaat geen kritieke leeftijdsgrens, blijkt uit hersenonderzoek van Nienke Meulman. “Er gaat niet ineens iets op slot, waardoor je er niet meer bij kunt.”

Mensen die op jonge leeftijd emigreren leren makkelijker de taal van hun nieuwe land dan oudere migranten. Lange tijd werd zelfs gedacht dat er een kritieke leeftijd bestaat voor het leren van een tweede taal. Na die leeftijd kun je wel een tweede taal leren, maar zul je nooit meer het niveau van een moedertaalspreker bereiken, zo was de gedachte. Als kritieke leeftijd zijn allerlei verschillende leeftijden voorgesteld, maar meestal valt die leeftijd ongeveer samen met de pubertijd.

Nienke Meulman deed promotieonderzoek aan de Rijksuniversiteit Groningen naar de hersenactiviteit van mensen die Duits of Nederlands als tweede taal spreken, en vergeleek die met die van moedertaalsprekers. De tweedetaalsprekers waren allemaal na hun zevende levensjaar geëmigreerd: sommigen als kind, anderen veel later. Taalwetenschappers spreken ook wel van ‘vroege en late taalleerders’. Dat er een verschil bestaat tussen vroege en late taalleerders is al vaak aangetoond, maar of dat verschil toe te schrijven is aan een bepaalde leeftijdsgrens, was lang onduidelijk.

Meulman vergeleek de hersenactiviteit van al die verschillende taalleerders met een nieuwe statistische methode en vond in haar data bewijs dat een kritieke leeftijd niet bestaat. NEMO Kennislink sprak met haar over de bevindingen.

In jouw onderzoek laat je zien dat er geen kritieke leeftijd bestaat voor het leren van een tweede taal. Waarom vonden taalwetenschappers vroeger wel bewijs voor die kritieke leeftijd?

“In dit soort onderzoek, waarin we hersensignalen analyseren aan de hand van EEG, werk je met heel veel data. Voor de computer is het veel rekenwerk om al die data met elkaar te vergelijken. Vroeger maakten onderzoekers daarom zelf categorieën voordat ze de statistische analyse loslieten op de data. Ze verdeelden alle sprekers dus op voorhand al in vroege taalleerders en late taalleerders, op basis van eigen aannames. Als je op die manier statistiek doet, vind je automatisch verschillen tussen die groepen.”

“Ik heb een betere statistische methode toegepast waarbij je alle data in één keer mee kunt nemen. Je hoeft dan dus geen groepen te maken, maar kunt onbevooroordeeld naar alle waarden kijken. Als je dan kijkt naar de vorm van het leeftijdseffect, is dat een geleidelijke schaal: je ziet nergens een abrupte overgang. Dat spreekt echt tegen de kritieke periode. Ook in eerdere studies hebben onderzoekers dit al gevonden: met nieuwe methodes analyseerden ze studies van anderen opnieuw en kwamen tot een compleet tegenovergestelde conclusie.”

Waarom werd deze methode eerder niet toegepast?

“Dat heeft alles te maken met technologische ontwikkelingen. In 2015 hebben wij al een studie gepubliceerd over dit onderzoek, en toen had het computermodel dat we gebruiken nog twee maanden nodig om de resultaten te berekenen. Nu zijn we acht jaar verder, en heeft datzelfde model nog maar een half uur nodig. Voor die studie hebben we toen maar één klein gebiedje van die elektroden geanalyseerd, het stukje van elektroden achterop het hoofd. We moesten toen een keuze maken, omdat dat alleen al twee maanden kostte. Inmiddels is de technologie zo ver dat je alle elektroden mee kunt nemen in je analyse.”

Waarom hebben jullie destijds voor dat specifieke stukje van de elektroden gekozen? Zijn die elektroden representatief voor een bepaald deel van de hersenen?

“Toen ik mijn data acht jaar geleden op die manier bekeek, zag ik dat de effecten die ik bestudeerde, allemaal het grootst zijn in de elektroden achterop het hoofd. Dus ik ben ervan overtuigd dat wanneer je die analyse zou herhalen met alle elektroden, je dezelfde uitkomst zou krijgen. Maar die keuze hadden we toen niet.”

“Het is niet zo dat die elektroden achterop het hoofd representatief zijn voor een bepaald hersengebied. Wat je op de schedel meet, komt diep uit de hersenen. De neuronen in de plooien en groeven van de hersenen communiceren met de elektrische activiteit. Op de schedel vang je die activiteit op, maar je weet eigenlijk niet precies waar het vandaan komt. Dus de locatie op de schedel zegt niks over de plaats in de hersenen. Sommige componenten zijn inmiddels wel getraceerd naar een bepaald hersengebied, maar dat is nog een beetje giswerk. Dat is ook een belangrijk verschil tussen fMRI en EEG. Bij fMRI kun je de locatie van de hersenactiviteit nauwkeurig bepalen, bij EEG gaat het om timing: je kunt op de milliseconde af zeggen wat er gebeurt.”

Kun je uit jouw conclusie afleiden dat je op elke leeftijd tot in de finesses een nieuwe taal kunt leren?

“Op die vraag geeft mijn onderzoek geen antwoord. Het is erg fundamenteel en kijkt alleen naar die kritieke leeftijdsgrens. Maar op basis van alles wat ik erover weet, zou ik zeggen dat het mogelijk is, het wordt alleen wel steeds moeilijker. Hoe ouder je wordt, hoe meer optimale omstandigheden je nodig hebt. Dan moeten de eerste en tweede taal niet te ver van elkaar afstaan, de tweede taal moet transparant zijn, je moet een grote motivatie hebben en je moet verhuizen, helemaal ondergedompeld worden in de nieuwe taal. Maar in theorie moet het mogelijk zijn. Ik geloof niet in de kritieke periode: dat er opeens iets op slot zou gaan waardoor je er niet meer bij kunt.”

“Maar het wordt dus wel steeds moeilijker om dat moedertaalniveau te bereiken. Met name als je ouder wordt, want dan zijn er een aantal dingen die achteruitgaan: je werkgeheugen, je aandachtspanne. Als je heel lang actief je eerste taal hebt gebruikt, gaat die ook veel meer in de weg zitten. Dat betekent meer competitie tussen de eerste en tweede taal en ook transfer: dat elementen uit je eerste taal doorwerken in je tweede taal. Dat hoor je als mensen al langer ergens wonen maar nog steeds met een accent spreken. Of een andere woordvolgorde gebruiken.”

Uit het onderzoek van Meulman blijkt dat transparantie een belangrijke succesfactor is bij het leren van een tweede taal. Wanneer een systeem transparant is, is het makkelijker te leren. Meulman: “In het Spaans bijvoorbeeld, eindigen bijna alle mannelijke woorden op -o en de vrouwelijke op -a. Daarom zijn de lidwoorden makkelijk te leren. Spaanse leerders van het Nederlands hebben echter grote moeite met het aanleren van ‘de’ en ‘het’. Daar zit helemaal geen systeem achter, en het levert bovendien geen betekenisverschil op, zoals in het Duits wél het geval is, door de interactie van de lidwoorden met de naamvallen.”

Leren we een tweede taal dan nog wel op dezelfde manier als we ouder worden?

“Als je je moedertaal leert als kind of een tweede taal leert op heel jonge leeftijd, dan doe je dat heel intuïtief. Je bent niet heel bewust bezig met: ik herken hier dit patroon in de taal, dus daar zit vast een regel achter. Maar als je een tweede taal leert op latere leeftijd, ga je ook opeens nadenken over je eerste taal en besef je dat daar ook allerlei regels onder zitten. Dus je bent er heel bewust mee bezig, ook vaak in een klaslokaal-setting. Dat is niet per se slechter. Maar die intuïtieve manier die kinderen gebruiken, samen met al die andere factoren die nog optimaal zijn op die jonge leeftijd, leiden wel eerder tot succes.”

Bron

Meulman, N. (2023). Second language processing: electrophysiological studies and data analysis methods. Proefschrift verdedigd aan de Rijksuniversiteit Groningen. https://doi.org/10.33612/diss.651426336