Naar de content

Het succesverhaal van de Nederlandse sterrenkunde

De ontdekkers van de hemel is extreem accuraat maar ook overvol

Een luchtfoto van een circulair zonnepark in een veld.
Een luchtfoto van een circulair zonnepark in een veld.
ASTRON

Nederland draait al zeker honderd jaar mee in de top van de internationale sterrenkunde. David Baneke dook in de wereld van de Nederlandse astronomie en ontdekte waarom we er zo goed in zijn. De wetenschapshistoricus levert met De ontdekkers van de hemel een zeer accurate beschrijving op van alle belangrijke gebeurtenissen in Nederland.

“Nederland is de slechtst denkbare plek voor sterrenkunde.” David Baneke valt met de deur in huis aan het begin van zijn boek. En toch hebben de slechte waarneemcondities – door onder andere bewolking, hoge vochtigheid en lichtvervuiling – de Nederlanders er niet van weerhouden om een van de toplanden in de internationale astronomie te worden.

De ontdekkers van de hemel vertelt de geschiedenis van de sterrenkunde op chronologische wijze en begint in de 17e eeuw. Leiden en Utrecht kregen sterrenwachten, die professionele wetenschappers overigens niet gebruikten. Tot in de 18e eeuw werd de sterrenkunde vooral uitgeoefend door amateurs, geïnteresseerden én door zeevaarders die op de sterren navigeerden.

Dit veranderde in de 19e eeuw, toen staatshoofden sterrenkundige ontdekkingen gingen gebruiken om hun kennis en macht te tonen. De Engelse en Franse astronomen waren superieur. De Nederlandse koning Willem I wilde niet achterblijven en bestelde twee grote spiegeltelescopen. Helaas was de kwaliteit van de apparaten niet hoog genoeg om er iets mee te beginnen.

Lichtreclames

Baneke schrijft dat de meer georganiseerde vaderlandse astronomie gedurende de 19e eeuw met horten en stoten op gang kwam. Zo wilde het Amsterdamse genootschap voor kunst en wetenschap Felix Meritus zich vanaf het einde van de 18e eeuw graag op de sterren storten, maar ze hadden chronische problemen met het vinden van een geschikte waarnemer. Gaandeweg de 19e eeuw kregen universiteiten interesse in de sterrenkunde.

Tijdens de overgang naar de 20e eeuw ging het de astronomie meer voor de wind. Technieken als fotografie en spectroscopie deden hun intrede, instituten groeiden en er kwamen nieuwe bij, bijvoorbeeld in Groningen. Astronomen werd geen strobreed in de weg gelegd. Het was de tijd waarin de Groningse hoogleraar Jacobus Cornelius Kapteyn van de gemeente een speciale sleutel kreeg om lichtreclames uit te zetten als hij daar in zijn metingen last van had.

Begin 20e eeuw volgden grote ontdekkingen elkaar steeds sneller op. Men ontdekte bijvoorbeeld dat het universum uitdijt en bovendien veel groter moest zijn dan sterrenkundigen altijd hadden vermoed. Tijdens deze periode bloeide de Nederlandse sterrenkunde, waarschijnlijk door een combinatie factoren. Naast een lichting zeer talentvolle astronomen speelde ook de uitbreiding van universiteiten, goede technische opleidingen en de juiste internationale contacten een grote rol. De Nederlandse sterrenkunde was overigens klein: in heel het land waren tijdens het interbellum achttien mensen actief!

De Westerbork Synthese Radio Telescoop.

WSRT

Na de Tweede Wereldoorlog kwam de radiosterrenkunde op, mede door de uitvinding van de radar. Jan Hendrik Oort, een zeer invloedrijke astronoom uit Leiden, stelde voor om de grootste radiotelescoop ter wereld te bouwen. De regering stemde in en de Dwingeloo-radiotelescoop verrees met een schotelantenne met een diameter van vijfentwintig meter. Met de radioastronomie kregen astronomen als het waren een nieuwe setje ogen, waarmee geheel nieuw onderzoek mogelijk was naar bijvoorbeeld extreem verre sterrenstelsels. Bijna vijftien jaar later kreeg Nederland met de Westerbork Synthese Radio Telescoop wederom ‘s wereld grootste radiotelescoop.

Nederlandse satellieten

Ook schrijft Baneke uitgebreid over de koude oorlog en de spacerace die voor de sterrenkunde gunstig uitpakt. Naast het optische en radiospectrum bleken ook het ultraviolette, infrarode en röntgenspectrum nuttig voor astronomen. Juist vanuit de ruimte zijn deze golflengtes goed te bestuderen (bij gebrek aan atmosferische verstoring). Nederland had in die tijd geen kleine ambities en ontwikkelde en lanceerde samen met de Verenigde Staten twee satellieten. Verder beschrijft Baneke tot in detail de opkomst van de Europese ruimtevaartorganisatie ESA en de Europese Zuidelijke Sterrenwacht ESO die rond deze tijd het licht zagen.

Een replica van de enige volledig Nederlandse satelliet ANS (Astronomische Nederlandse Satelliet). Hij werd in 1974 gelanceerd met een Amerikaanse raket en deed metingen in het ultraviolette en röntgenspectrum.

Airbus Defence & Space

Het boek kruipt naar het nu. De grote LOFAR-radiotelescoop, waarvan het hart in Nederland ligt, komt aan bod. En natuurlijk ook de opheffing van de afdeling sterrenkunde van de Universiteit Utrecht in 2011. Baneke schrijft terecht dat dit de grootste crisis in de Nederlandse sterrenkunde is in honderd jaar. Met hulp van de overkoepelende onderzoeksschool NOVA werden de klappen ze goed als mogelijk opgevangen. Tegenwoordig werken er zo’n 650 mensen in de Nederlandse sterrenkunde. Er gaat per jaar 75 miljoen euro in om.

Verklaring van het succes

Aan het einde van het boek probeert Baneke de vooraanstaande rol van Nederland in de astronomie te verklaren. Hij draagt daar vele (mogelijke) verklaringen voor aan. Astronomen, zoals Kapteyn, Minnaert en Oort, grepen alle kansen die ze kregen met succes aan. Ze maakten ook handig gebruik van de Nederlandse politiek die waar dat mogelijk was graag mee wilde doen met de internationale top. Op het moment dat grote projecten dreigden te mislukken kwamen de astronomen vaak met een nóg ambitieuzer op de proppen.

De Nederlandse sterrenkundige gemeenschap was weliswaar klein maar ook slagvaardig en wist door topfaciliteiten zoals de Dwingeloo, Westerbork en LOFAR-telescoop veel talent van buiten aan te trekken. “Vanaf de jaren tachtig beschouwt Nederland zich als een van de top-drie-landen in de sterrenkunde”, aldus Baneke.

Extreem zorgvuldig

In De ontdekkers van de hemel is Baneke extreem zorgvuldig te werk gegaan. Hij sprak met talloze astronomen en dook diep in de archieven van sterrenwachten. Hij vermeldt de bronnen keurig in een lange literatuurlijst aan het einde van het boek. Samen met de inleiding, waarin Baneke vertelt wat hij onderzocht en waarom hij bepaalde keuzes maakte, geeft dat het boek de degelijkheid van een proefschrift.

Zijn schrijfstijl is duidelijk maar ook vrij feitelijk. Af en toe wordt de lezer overvallen met lastige termen als Humboldtiaanse wetenschap of een Zesduims Merz-refractor die niet worden uitgelegd, maar het boek is over het algemeen vrij gemakkelijk te volgen.

Bijna té uitgebreid

Het sterke punt van het boek is eigenlijk ook de grootste valkuil, namelijk de uitgebreidheid. Vrijwel elke astronoom die de afgelopen eeuwen iets betekende in de Nederlandse sterrenkunde komt aan bod, vrijwel iedere sterrenkundige organisatie die is opgericht noemt Baneke en hij slaat geen akkefietje over. Het ruim driehonderd pagina’s tellende boek is daarmee eigenlijk overvol en een overload ligt op de loer.

Verder komt de astronomie zélf eigenlijk zeer mondjesmaat aan bood. Weliswaar is er geen ontwikkeling die niet is beschreven – de opkomst van fotografie, spectroscope, steeds grotere telescopen – maar de wetenschap is in dit boek meestal veroordeeld tot een bijzin die het kort verduidelijkt.

Natuurlijk is dat ook niet de insteek van dit boek, het heet niet voor niets De ontdekkers van de hemel. Maar een lezer die naast alle persoonlijke en organisatorische avonturen óók nog wat van de wetenschap wil opsteken komt misschien bedrogen uit. Een ding is duidelijk: als je écht geïnteresseerd bent in de geschiedenis van de succesvolle Nederlandse sterrenkunde dan moet dit boek in je kast staan.

David Baneke, De ontdekkers van de hemel. De Nederlandse sterrenkunde in de twintigste eeuw, Prometheus Bert Bakker, 320 pagina’s. EUR 24,95, ISBN: 9789035136885.

ReactiesReageer