Naar de content

Friese opvoeding geen obstakel

Jelske Dijkstra voor NEMO Kennislink

Een Friestalige opvoeding staat een goede verwerving van het Nederlands niet in de weg. Dat is de conclusie die Jelske Dijkstra trekt in haar proefschrift, dat ze op 10 oktober verdedigde aan de Universiteit van Amsterdam. Het is voor het eerst dat de taalvaardigheid van Friese peuters is onderzocht. Bij de start van de basisschool hebben deze kinderen voldoende kennis van het Nederlands om een eventuele taalachterstand in te halen.

Zelf was Dijkstra niet echt verrast door de conclusie van haar onderzoek. Een vergelijkbare studie in Wales in 2009 liet al zien dat kinderen die thuis Welsh spraken met hun ouders daar geen nadelige gevolgen van ondervonden. Hoewel kleine kinderen nog een lichte taalachterstand hadden in hun Engels ten opzichte van hun thuis Engelssprekende leeftijdsgenootjes, hadden ze die achterstand tegen het einde van de basisschool ingehaald. “Deze uitkomst was ook al geobserveerd voor Friestalige kinderen, maar nooit echt onderzocht,” aldus Dijkstra.

Een proefpersoontje doet de Peabody Picture Vocabulary Test. De testleider zegt een woord en het kind moet daarbij het juiste plaatje aanwijzen.

Jelske Dijkstra voor NEMO Kennislink

Woordenschat en zinslengte

Dijkstra onderzocht de Nederlandse en Friese taalvaardigheid van 91 peuters in de leeftijd van 2.5 tot 4 jaar. De ouders van deze peuters spraken thuis ofwel Nederlands ofwel Fries. De taalvaardigheid van de kinderen werd op drie momenten getest: tussen 2.5 en 3 jaar, tussen 3 en 3.5 jaar en tussen 3.5 en 4 jaar. Aan de hand van verschillende tests werd gekeken naar hun passieve en actieve woordenschat: enerzijds het herkennen van bepaalde woorden en anderzijds het gebruiken van bepaalde woorden.

De promovenda maakte hierbij gebruik van standaardtests die met name door logopedisten worden gebruikt. “Alleen voor het Fries waren geen woordenschattests voorhanden, dus hebben we Nederlandse tests zelf bewerkt voor het Fries.” Na de tests werd er telkens ook nog een stukje spontane spraak opgenomen. De testleider had steeds hetzelfde speelgoed bij zich en probeerde tijdens het spelen zoveel mogelijk uitingen van het kind te ontlokken. Een deel van die opnames werd na afloop uitgeschreven en op basis daarvan werd de gemiddelde zinslengte berekend.

Taal buitenshuis

Behalve naar de invloed van de thuistaal van deze kinderen, werd ook gekeken naar de taal die de kinderen buitenshuis spraken. Dijkstra: “Het gaat dan bijvoorbeeld om taalgebruik met grootouders, met een eventuele oppas thuis of met leidsters van de peuterspeelzaal of de crèche.” Wanneer kinderen met een Friese thuistaal buitenshuis veel Nederlands horen, heeft dat vooral een positief effect op hun passieve woordenschat. Andersom geldt hetzelfde: Kinderen met een Nederlandse thuistaal die buitenshuis veel Fries horen, hebben een betere passieve woordenschat in het Fries.

“Het Nederlands is natuurlijk overal aanwezig, denk alleen maar aan de televisie. Maar de kinderen die wij onderzochten hoorden ook veel Fries om zich heen. Dat komt doordat we voor dit onderzoek alleen peuterspeelzalen op het platteland hebben bezocht. Daar heeft het Fries een sterkere positie dan in een stad als Leeuwarden.”

“Er waren ook Friestalige peuterspeelzalen bij, waarbij de leidsters consequent Fries spraken. Uit het onderzoek blijkt dat kinderen met een Nederlandse thuistaal in zo’n Friese omgeving het Fries vooral passief verwerven. Ze kunnen het dan goed verstaan, maar minder goed spreken.”

Inhaalslag op de basisschool

De actieve woordenschat van de peuters bleek vooral bepaald te worden door de thuistaal. Bij de Nederlandse test scoorden de Nederlandstalige kinderen hoger dan de Friestalige kinderen. Maar er werd hierbij geen interactie-effect gevonden tussen thuistaal en tijd. Dat was een belangrijk resultaat, want het betekent dat de verwervingssnelheid van de kinderen met het Fries als thuistaal gelijk was aan die van de Nederlandstalige kinderen. Dijkstra licht toe: “Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat kinderen ongeveer vijf tot zeven jaar nodig hebben om een tweede taal te verwerven. Het is daarom onrealistisch om te verwachten dat kinderen met Fries als thuistaal het Nederlands al volledig hebben verworven tegen de tijd dat ze naar de basisschool gaan.”

“Een belangrijke bevinding uit mijn onderzoek is dat Friestalige kinderen het Nederlands wel in hetzelfde tempo verwerven als Nederlandstalige kinderen. Ze lopen op sommige gebieden wel iets achter, maar dat is logisch omdat ze minder input hebben gehad van het Nederlands. Onderzoek uit 2002 wijst erop dat Friestalige kinderen in groep 4 van de basisschool een inhaalslag hebben gemaakt. Ze scoren dan even hoog op de Cito-toets als kinderen in de rest van Nederland.”

Twee voor de prijs van één

Hoewel kinderen die thuis Fries spreken aan het begin van de basisschool dus nog iets achterlopen, zijn ze al heel ver in hun verwerving van het Nederlands: hun passieve woordenschat is even groot als bij van huis uit Nederlandstalige kinderen. En ook de gemiddelde zinslengte is al gelijk aan hun Nederlandstalige leeftijdsgenootjes. Dijkstra: “Friestalige kinderen komen al heel snel met het Nederlands in aanraking, omdat het overal aanwezig is. Ouders die kiezen voor een Friestalige opvoeding, hoeven zich dus geen zorgen te maken over de Nederlandse taalvaardigheid van hun kinderen. Uit diverse onderzoeken blijkt dat kinderen prima met twee talen kunnen opgroeien. Ze hebben ook nog eens een voordeel: namelijk twee talen voor de prijs van één!”