Naar de content

Evolutionaire verklaringen voor menselijk gedrag (I)

Urge to Stand: een bewegend kunstwerk van een robot die gaat staan. Deze robot is gemaakt in 1999 door Chico MacMurtie en staat in San Francisco.
Urge to Stand: een bewegend kunstwerk van een robot die gaat staan. Deze robot is gemaakt in 1999 door Chico MacMurtie en staat in San Francisco.
Flickr, Ingmar Zahorsky via CC BY-NC-ND 2.0

Mensen beschouwen zich graag als superieur aan andere dieren. Evolutionaire verklaringen voor menselijk gedrag weerleggen deze visie en tonen grote overeenkomsten in menselijk gedrag en dat van andere dieren. In deze tekst wordt ingegaan op evolutionaire verklaringen voor menselijk gedrag en worden bewijzen besproken voor de noodzakelijke randvoorwaarde voor dergelijke verklaringen; namelijk dat menselijk gedrag een erfelijke basis heeft

Hoewel veel mensen geneigd zullen zijn te erkennen dat er overeenkomsten bestaan tussen gedrag van mensen en dat van andere diersoorten, zijn de meesten onder ons van mening dat menselijk handelen in vele opzichten superieur is aan dat van dieren. Vaak wordt beweerd dat mensen in hun gedrag behalve door dierlijke driften zoals eten, drinken, slapen, seks en agressie gedreven worden door hogere doelen welke blijken uit zogenaamd typisch menselijke eigenschappen en fenomenen als cultuur, kunst, religie, taalgebruik, humor, morele principes en de vele verworvenheden van ons technisch vernuft. Evolutionair onderzoek naar menselijk gedrag weerlegt deze visie en vele studies op dit gebied laten zien dat menselijk en dierlijk gedrag voldoen aan dezelfde wetmatigheden die het gevolg zijn van natuurlijke selectie.

“Waarom mensen zoetekauwen zijn: Over ultimate en proximate verklaringen”

Dankzij schutkleuren voorkomen dieren dat ze ontdekt worden door predatoren en verhogen ze hun kans op overleving en reproductie. Een schutkleur is daarom een adaptieve eigenschap, het verhoogt de evolutionaire fitness van een individu. Ook gedrag kan beschouwd worden als adaptieve eigenschap. Immers, wanneer een roofdier er, ondanks de schutkleur, toch in is geslaagd zijn prooi in de smiezen te krijgen is het voor de laatste erg handig niet langer te blijven zitten maar zich zo snel mogelijk uit de voeten te maken. Vluchtgedrag verhoogt aldus eveneens de kans op overleving en dus reproductie en is in dat opzicht adaptief.

Evolutionaire verklaringen voor gedrag proberen te verklaren waarom dieren zich gedragen zoals ze doen door te wijzen op de voordelen van een bepaald gedrag in termen van evolutionaire fitness. Een dergelijke verklaring wordt ook wel functioneel of ultiem genoemd. Er wordt antwoord gegeven op de vraag: “waartoe dient dit gedrag, waarom is het geëvolueerd”.

Bij gedragsverklaringen denken de meeste mensen echter aan psychologische theorieën over gedrag. Psychologische gedragsverklaringen echter, zijn anders van aard. Ze geven antwoord op de vraag waardoor een individu zich gedraagt zoals het doet in termen van een onderliggend mechanisme. Dergelijke verklaringen noemen we ook wel proximaat. Het verschil kan het best toegelicht worden aan de hand van een voorbeeld:

Op de vraag waarom mensen zoete dingen over het algemeen lekker vinden zou een proximaat antwoord kunnen luiden dat bij het eten van zoete dingen in de hersenen een stof vrijkomt die leidt tot gevoelens van genot en bevrediging. Een dergelijke verklaring wijst aldus op het mechanisme onderliggend aan de menselijke voorkeur voor zoete dingen. Een evolutionaire verklaring is hiermee echter nog niet gegeven. Er kan immers doorgevraagd worden naar waarom dit mechanisme wel actief is bij het eten van chocolade en niet bij het eten van pakweg oorsmeer. De ultieme verklaring stelt dan ook dat zoete dingen veel koolhydraten bevatten en dat koolhydraten een hoge voedingswaarde hebben. Eten van zoete dingen verhoogt aldus de kans op overleving en reproductie. In een omgeving waar zoete dingen schaars zijn (de natuurlijke omgeving waarin de menselijke soort evolueerde) levert een dergelijk mechanisme, dat leidt tot gevoelens van genot en bevrediging bij het eten van zoete dingen, een extra motivatie om tijd en energie te steken in het zoeken naar zoet voedsel, en kan het aldus beschouwd worden als adaptief.

Het moge duidelijk zijn dat beide verklaringsvormen elkaar niet uitsluiten maar juist aanvullen. We spreken in dit verband ook wel van verschillende niveaus van gedragsverklaringen.

“De beste antropologen komen van mars: Culturele overeenkomsten als bewijs voor de erfelijke basis van gedrag”
Zoals bekend kan natuurlijke selectie alleen tot ontwikkeling van adaptaties leiden als deze eigenschappen een erfelijke basis hebben en aldus doorgegeven kunnen worden van ouders op hun nageslacht. Er zijn verschillende bewijzen voor een erfelijke, genetische basis van gedrag. Hierbij moet niet gedacht worden aan één op één relaties tussen genen en gedrag. Hoewel sommige gedragsverschillen bij fruitvliegen en bijen wel zijn gerelateerd aan specifieke varianten van één bepaald gen, is dit niet waarschijnlijk voor menselijk gedrag. Immers de hersenstructuren die ons gedrag aansturen worden gecodeerd door vele duizenden genen.

Toch blijkt ook menselijk gedrag in bepaalde mate genetisch bepaald. Hiervoor zijn verschillende bewijzen gevonden. In de eerste plaats blijken er duidelijke overeenkomsten te bestaan in het gedrag van mensen uit verschillende culturen. Zo toonde Irenäus Eibl-Eibesfeldt aan dat mensen overal ter wereld wanneer zij een kennis ontmoeten een kleine, korte groet brengen waarbij de wenkbrauwen omhooggetrokken worden (fig.1). Deze wenkbrauwgroet is een onbewuste respons (hij duurt slechts 1/6 seconde) en kan beschouwd worden als een soortspecifiek signaal. (Afb 1.)

Figuur 1) Overeenkomsten in gedrag bij mensen van verschillende culturen: Bij het zien van een bekend (bevriend) persoon vertonen mensen uit verschillende culturen een zelfde reactie. Deze wordt gekenmerkt door een gezichtsuitdrukking waarbij de wenkbrauwen opgetrokken worden en de mondhoeken

Zijn leerling, Paul Ekman, deed onderzoek naar gezichtsuitdrukkingen die kenmerkend zijn voor bepaalde emoties. Dergelijke emotionele gezichtsuitdrukkingen bleken eveneens universeel (fig.2). Mensen uit westerse landen bleken feilloos in staat de emotionele toestand af te kunnen lezen van gezichtsuitdrukkingen van mensen uit een heel andere cultuur (Papoea’s uit Nieuw-Guinea). Ook het omgekeerde was waar. (Afb 2)

Figuur 2) Emotionele gelaatsexpressies. Ondanks uiterlijke verschillen tussen mensen van verschillende culturen zijn mensen in staat de emotionele toestand af te lezen van gezichtsuitdrukkingen.

Hoewel er natuurlijk grote gedragsverschillen bestaan tussen mensen van verschillende culturen, stelde de antropoloog Donald Brown dat menselijk gedrag tussen verschillende culturen echter veel meer overeenkomsten heeft dan verschillen. “Wanneer er een marsmannetje naar de aarde zou komen”, zo redeneerde hij, “zou hij, waar hij ook landde grote gelijknissen zien in het gedrag van de mensen die er wonen”. Deze verschillen vallen ons mensen echter meestal niet op omdat ze zo gewoon zijn, zo alledaags. Verschillen springen er meteen uit, maar overeenkomsten vallen niet meer op.

Ander bewijs voor een aangeboren basis van gedrag komt van vergelijkingen tussen gezichtsuitdrukkingen van “gewone” baby’s en kinderen die blind en doofstom geboren zijn. Beiden tonen identieke gelaatsexpressies. Omdat doofstomme, blinde kinderen deze gezichtsuitdrukkingen niet hebben kunnen leren door ze af te kijken van hun moeder of andere personen, moet de ontwikkeling van deze mimiek wel genetisch zijn vastgelegd.
Tenslotte wijzen overeenkomsten tussen menselijk gedrag en dat van andere diersoorten op een aangeboren, erfelijke basis.

“Over push-up BH’s: Overeenkomsten tussen mens en dier als bewijs voor de erfelijke basis van gedrag”
Natuurlijk leiden morfologische verschillen tussen mens en dier tot uiterlijke verschillen in gedrag, maar enkele voorbeelden kunnen duidelijk maken dat menselijk en dierlijk gedrag door identieke mechanismen gestuurd wordt.

Een bekend fenomeen is de respons op zogenaamde supra-normale stimuli. Wanneer meeuwen de keuze hebben te broeden op een normaal meeuwenei en op een uiterlijk identiek nep-ei, dat echter groter is dan het normale ei, zullen ze ervoor kiezen het laatste uit te broeden. Zelfs wanneer dit niet meer mogelijk is, doordat het ei zo groot is dat ze er meteen vanaf donderen bij elke poging erop te klimmen, geven ze de voorkeur aan het grotere nep-ei. In biologische termen vormt het nep-ei dan ook een supra-normale stimulus voor het activeren van het broedgedrag bij meeuwen.

Ook mensen tonen hevigere reacties op supra-normale dan op gewone stimuli. Vrouwelijke borsten zijn een sterk seksueel signaal voor mannen. Door borsten groter te laten lijken dan ze in werkelijkheid zijn wordt aldus een supra-normale stimulus gecreëerd. Lingerie fabrikanten hebben dit fenomeen uitgebuit door het produceren van push-up BH’s voor vrouwen.

Een ander bekend verschijnsel uit het dierenrijk is conflictgedrag. Conflictgedrag treedt op wanneer twee verschillende, maar tegengestelde gedragingen, gelijktijdig geactiveerd worden. Bijvoorbeeld vlucht-, en vechtgedrag. In dergelijke gevallen is er dus eigenlijk sprake van botsende motivaties. We zien dit bijvoorbeeld bij meeuwen die een ei zitten uit te broeden terwijl een roofdier hun nest nadert. Enerzijds is de meeuw in een dergelijk geval gemotiveerd om te vluchten voor het naderende gevaar, maar aan de andere kant is er ook de drang om het broed te beschermen. Het gedrag dat in dergelijke situaties optreedt is te zien als een “mix” van beide gedragingen; vluchten en vechten. We noemen dit ook wel ambivalent gedrag.

Bij mensen die een groot publiek moeten toespreken zien we hetzelfde fenomeen. Enerzijds vormen de vele starende blikken een stimulus die over het algemeen als bedreigend ervaren wordt en de motivatie oproept tot vermijding, bijvoorbeeld door weg te lopen. Anderzijds wil de spreker natuurlijk niet voor lul staan en zijn verhaal zo goed mogelijk afmaken. Zeker aan het begin van een toespraak komt het dan ook vaak voor dat de spreker, vooral wanneer hij of zij onervaren is, een beetje heen en weer staat te wiebelen, hetgeen eveneens een voorbeeld van ambivalent gedrag is, een combinatie van vluchten en toenadering zoeken.

Een ander voorbeeld van conflictgedrag treedt op wanneer er weliswaar een sterke motivatie bestaat om een bepaald gedrag uit te voeren, maar dit om de één of andere reden niet mogelijk is. In een verhitte discussie kan het gebeuren dat, wanneer je jezelf grondig zit te ergeren aan hetgeen door de tegenpartij gezegd wordt, de neiging ontstaat de ander een klap voor zijn kop te geven. Omdat dit echter in de meeste gevallen taboe is terwijl het eveneens onmogelijk is deze aandrang te bedwingen, wordt de agressieve respons gericht op een ander voorwerp, bijvoorbeeld door een klap te geven op een tafelblad. We noemen dit omgericht gedrag. Wanneer twee dieren in conflict zijn, bijvoorbeeld om een territorium te verdedigen, maar tegelijkertijd een daadwerkelijk gevecht willen vermijden uit angst voor de gevolgen, komt het veelal voor dat één van beiden plots besluit een ander voorwerp, bijvoorbeeld een graspol, aan te vallen. Ook dit is omgericht gedrag.

Een laatste voorbeeld van conflictgedrag tenslotte, betreft zogenaamd oversprong gedrag. Oversprong gedrag kan optreden in dezelfde situaties als omgericht gedrag. Alleen wordt nu niet de geïnhibeerde (onderdrukte) respons botgevierd op een ander voorwerp, maar wordt in plaats daarvan een totaal ander, gezien de situatie irrelevant gedrag uitgevoerd. Zo kan het gebeuren dat een dier in bovengeschetste conflictsituatie zich ineens driftig gaat staan poetsen en wassen. In stress situaties zullen mensen vergelijkbare oversprong handelingen vertonen. Wanneer iemand zenuwachtig is zal hij vaak kleine zenuwhandelingen uitvoeren, zoals achter zijn oor krabben, aan zijn kin gaan zitten frunniken of op het tafelblad gaan trommelen.

Dit zijn allen activiteiten die gezien de situatie geen enkele functie hebben, en ook niet te maken hebben met een plotselinge jeuk of behoefte aan muzikale expressie. Het zijn eveneens overspronggedragingen die duiden op een interne conflictsituatie. Tijdens een verhoor letten politie inspecteurs dan ook op dergelijke gedragingen om na te gaan of een verdachte zit te liegen of niet.

“Waarom niet iedereen even bruin wordt in de zon: Misverstanden over erfelijkheid van gedrag”
Menselijk gedrag blijkt dus inderdaad een erfelijke basis te hebben. Hierbij denken mensen al snel aan genetisch determinisme. Genetisch determinisme is de opvatting dat een bepaalde eigenschap, of in dit geval dus gedrag, 100% genetisch bepaald en daardoor onveranderlijk is.

Gedrag, zo redeneert men kan toch niet genetisch bepaald zijn. Het feit dat er over de hele wereld gedragsverschillen bestaan wijst er toch zeker op dat veel gedrag aangeleerd is, en niet aangeboren? De discussie of menselijk gedrag aangeboren of aangeleerd is heeft gedurende een groot deel van de vorige eeuw het psychologisch denken gedomineerd en stond ook wel bekend al de “nature-nurture” controverse. De nature-nurture controverse is één van de mooiste voorbeelden van hoe gebrekkig inzicht in natuurlijke selectie en de mechanismen die het voortbrengt, leidt tot nutteloze discussies. De nature-nurture controverse is namelijk een schijntegenstelling. In de eerste plaats omdat natuurlijke selectie altijd het resultaat is van een interactie tussen aangeboren eigenschappen en omgevingsfactoren. Pas wanneer een eigenschap in een bepaalde omgeving aangepast is of niet, en aldus reproductief voordeel of nadeel oplevert, kan er sprake zijn van natuurlijke selectie.

Natuurlijke selectie impliceert interactie tussen aangeboren eigenschappen en de omgeving. De nature-nurture controverse heeft in de biologie dan ook nooit bestaan. Voorts berust dit debat op het misverstand dat iets wat een genetische basis heeft ongevoelig is voor omgevingsfactoren.

Met name dit laatste is relevant voor het bestuderen en verklaren van gedrag. Adaptief gedrag vereist namelijk vrijwel altijd een gedragssturend mechanisme dat gevoelig is voor omgevingsinvloeden alvorens het adaptief gedrag kan produceren. De manier waarop adaptief gedrag tot stand komt onder invloed van omgevingsfactoren kan het best toegelicht worden aan de hand van een fysiologisch voorbeeld, namelijk het bruinen van de huid onder invloed van zonlicht. In zonlicht zitten UV-b stralen welke schadelijk zijn voor de huid. Wanneer je te snel te veel UV-b stralen opvangt zal je huid verbanden. De huid beschermt zich tegen de schadelijke gevolgen van UV-b door het aanmaken van pigment, melanine, dat de UV-b stralen absorbeert.

Een vrij eenvoudig mechanisme, waarvoor veel mensen jaarlijks desalniettemin vele honderden guldens uitgeven om het in gang te zetten, door enkele weken te bruinen op allerlei meer of minder idyllische strandjes in het zuiden van Europa. Veel mensen zouden dus een hoop geld kunnen besparen wanneer we allemaal het hele jaar door een donkere huid hebben en constant beschermd waren tegen UV-b straling. Het probleem zit ‘m erin dat een bepaalde mate van UV-b straling noodzakelijk is voor de aanmaak van vitamine D, en dus niet teveel UV-b door melanine geabsorbeerd mag worden. Gezien de weersomstandigheden in Nederland is een blank huidje het meest geschikt om voldoende UV-b op te vangen voor de aanmaak van vitamine D, maar wanneer de straling van de zon in de zomer sterker wordt, of wanneer we ons vrijwillig aan UV-b bombardementen gaan onderwerpen, is het maar wat handig dat het mechanisme dat zorgt voor de aanmaak van melanine, reageert op omgevingsinvloeden en onze huid laat bruinen. Het mechanisme dat zorgt dat melanine aangemaakt wordt bij bepaalde intensiteit van zonlicht is een aangeboren mechanisme.

De omgeving, in dit geval de hoeveelheid zonlicht, bepaald echter wanneer dat mechanisme in gang gezet wordt. Natuurlijke selectie zal ervoor zorgen dat het pigment producerende mechanisme zodanig op de externe prikkel (zonlicht) reageert dat er een mooi evenwicht gehouden wordt tussen de aanmaak van vitamine D en UV-b absorberend huidpigment, gezien de gemiddelde hoeveelheid zonlicht welke een individu opvangt in de omgeving waarin hij leeft. Individuen die al bij een flets februari zonnetje gaan bruinen, zullen te weinig vitamine D aanmaken, hetgeen ongetwijfeld hun reproductief succes beïnvloedt, net als individuen die te weinig pigment aanmaken.

Op vergelijkbare wijze zal natuurlijke selectie ook de evolutie van (hersen)mechanismen beïnvloeden die ons gedrag sturen. Immers net als aanmaken van pigment onder invloed van zonlicht, is gedrag ook een reactie op een prikkel (ook wel stimulus genoemd) in de omgeving. Aldus moge het duidelijk zijn dat gedrag altijd beïnvloedt wordt door omgevingsinvloeden. Dit noemen we leren. Het gebeurt niet, zoals bij het bruinen van de huid, elk jaar opnieuw, maar is meestal eenmalig. Het idee is echter hetzelfde. Taal leren is een ander mooi voorbeeld. Het mechanisme waarmee jonge kinderen in hun vroege jeugd een taal leren is aangeboren. Welke taal ze leren hangt echter helemaal af van waar ze opgroeien.

Gedrag is dus altijd het gevolg van interactie tussen een aangeboren mechanisme en omgevingsinvloeden. Het heeft ook geen nut je af te vragen hoeveel van een bepaald soort gedrag aangeboren is en welk deel aangeleerd is, wat veel mensen toch graag doen. Dit is hetzelfde als je afvragen in hoeverre ‘lopen’ afhankelijk is van je linker voet, en hoe groot het aandeel van je rechtervoet hierin is. Wellicht zeggen sommigen nu dat het linker en rechterbeen allebei voor 50% betrokken zijn bij lopen, maar zonder linkerbeen kun je toch niet nog voor de helft lopen, enkel nog een beetje in het rond springen. Voor lopen zijn zowel het linker als het rechterbeen noodzakelijk. Evenzo zijn voor de meeste vormen van adaptief gedrag altijd zowel aangeboren mechanismen als omgevingsinvloeden noodzakelijk.

In deze tekst is gepoogd inzicht te geven in de aard van evolutionaire gedragsverklaringen en misverstanden die kunnen voorkomen bij de interpretatie van dergelijke verklaringen. De noodzakelijke randvoorwaarde hiervoor (een erfelijke basis voor gedrag) is aan de hand van enkele voorbeelden beschreven, en hier en daar is een klein tipje van de sluier opgelicht door enkele kleine voorbeelden te beschrijven van de manier waarop geëvolueerde mechanismen ons gedrag en dat van andere dieren beïnvloeden. In volgende bijdragen zal dieper ingegaan worden op evolutionaire verklaringen van bepaalde typen menselijk gedrag.

Bronnen: Alcock, J. (1993). Animal Behaviour: An Evolutionary Approach. Sunderland, Sinnauer. Gaulin, S. J. C. and D. H. McBurney (2001). Psychology: An Evolutionary Approach. New Jersey, Prentice Hall. Goldsmith, T. H. and W. F. Zimmerman (2001). Biology, Evolution, and Human Nature. New York, John Wiley. Nelissen, M. (2000). De Bril van Darwin: Op zoek naar de wortels van ons gedrag. Tielt, Lannoo.

Bronnen:

  • Alcock, J. (1993). Animal Behaviour: An Evolutionary Approach. Sunderland, Sinnauer.
  • Gaulin, S. J. C. and D. H. McBurney (2001). Psychology: An Evolutionary Approach. New Jersey, Prentice Hall.
  • Goldsmith, T. H. and W. F. Zimmerman (2001). Biology, Evolution, and Human Nature. New York, John Wiley.
  • Nelissen, M. (2000). De Bril van Darwin: Op zoek naar de wortels van ons gedrag. Tielt, Lannoo.

Zie ook:

Dit artikel is een publicatie van Nederlands Instituut voor Biologie (NIBI)