Tot voor kort kregen slavernij en koloniaal erfgoed weinig aandacht binnen de Nederlandse wetenschap. De nieuwe generatie historici kijkt op een andere manier en met behulp van nieuwe bronnen naar het onderwerp. De meningen zijn verdeeld, maar langzaam verschuiven de perspectieven.
Vanwege de steeds luider wordende discussie over de impact van ons slavernijverleden, wordt Nederland gedwongen om stil te staan bij de negatieve kanten van zijn geschiedenis. Het afdoen als een zwarte bladzijde van een gesloten boek is niet langer voldoende. Daarvoor duurde de slavernij te lang, heeft het teveel slachtoffers gemaakt en was het aandeel ervan binnen onze maatschappij te groot.
Vastgeroeste historici
De laatste jaren is er een duidelijke stijging te zien in het aantal wetenschappers en disciplines dat op een vernieuwende manier onderzoek doet naar het onderwerp ‘slavernij’. Dit wil nog weleens lijnrecht tegenover de ideeën van de gevestigde orde staan. Neem de historici. De Leidse hoogleraren Henk van der Heijden en Piet Emmer (beiden gepensioneerd) bijvoorbeeld hebben veel en belangrijk onderzoek gedaan naar slavernij. Zij bagatelliseren echter de impact en de gruwelijkheden die er mee gepaard gingen. Emmer nuanceert afgelopen zomer nog de economische impact van de slavernij: slechts één procent van de Nederlanders zou hier iets mee te maken hebben gehad, zegt hij in de Volkskrant.
Ondertussen worden hun onderzoeksresultaten links en rechts ingehaald door een nieuwe generatie historici. Zij gebruiken niet eerder aangeboorde bronnen en kunnen grootschalig onderzoek doen in recent gedigitaliseerde archiefstukken. Matthias van Rossum (Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis) en Karwan Fatah-Black (Universiteit Leiden) bijvoorbeeld keken breder dan de slavenhandel en de daarmee gemaakte winst. In 2012 toonden ze aan dat de Nederlandse slavenhandel wel degelijk de Nederlandse economie ten goede kwam, wanneer je niet alleen kijkt naar de opbrengst van de verkochte slaven. Er werd ook veel geld verdiend in de scheepsbouw en het bevoorraden van de slavenschepen.
Daarnaast stelt Pepijn Brandon (Vrije Universiteit Amsterdam) dat de slavenhandel slechts de ondersteunende tak was voor de productie van koffie en suiker, die op slavenarbeid was gebaseerd. De winst van de slavenhandel was dan misschien niet groot, maar met plantageproducten werd goud geld verdiend. Dit alles spreekt de marginale winst en daarmee het geringe belang van de slavernij voor Nederland tegen.
Omvang slavernij
Van Rossum heeft in recent onderzoek (2015) aangetoond dat slavernij niet alleen voorkwam in de West (Suriname en Caribische eilanden) maar ook in de Oost. Tot slaaf gemaakten werden verhandeld door de Verenigde Oostindische Compagnie en haar werknemers en moesten massaal op plantages en in de mijnbouw werken. Door het verkeerd interpreteren van de bronnen – de VOC gebruikte het woord ‘bediende’ ook als ze tot slaaf gemaakten bedoelde terwijl historici dat later letterlijk namen – verdween een hele grote groep tot slaaf gemaakten in de vergetelheid.
Uit het onderzoek blijkt dat slavenhandel in de Oost zelfs nog omvangrijker was dan naar de West. Het bagatelliseren van de omvang en daarmee de rol die slavernij speelde in het leven van toenmalige Nederlanders is gebaseerd op onjuiste mythes, volgens Brandon in een column: ‘De mythe dat slavernij slechts van marginale betekenis was voor de ontwikkeling van de Nederlandse economie en maatschappij, de mythe dat de tot slaaf gemaakten berustten in hun lot, en de mythe dat de afschaffing van de slavernij een triomf was voor de (blanke) Nederlandse beschaving.’
On en off the record wordt gezegd dat oude cijfers en inzichten over slavernij niet langer houdbaar zijn. Ook de denkbeelden over de nog steeds uitwerkende invloed daarvan op de huidige maatschappij kantelen. Neem het uiterlijk van Zwarte Piet. Wetenschappers uit verschillende disciplines, zoals kunsthistoricus Elwin Kolfin (universiteit van Amsterdam) en cultuurwetenschapper John Helsloot (Meertens Instituut) hebben aangetoond dat het uiterlijk van Piet is voortgekomen uit racistische denkbeelden. Piet is bedacht in 1850 en werd volgens Kolfin al snel een kopie van de uit Afrika afkomstige kindslaven in pofbroekjes. Zij waren vanaf de zestiende eeuw in de mode en zijn ook terug te vinden op schilderijen van de Nederlandse elite.
Wat niet weet, wat niet deert
De perspectieven over ons koloniale erfgoed verschuiven, maar hoe kan het dat dat zo lang heeft geduurd? Nadat de slavernij was afgeschaft (1860 in de Oost en 1863 in de West), is het hele onderwerp weggemoffeld in de geschiedschrijving. Dit proces is al begonnen in de negentiende eeuw, toen de voormalige Zeven Verenigde Nederlanden veranderde in één natiestaat. Historici schreven liever over Nederlandse heldendaden om die natie te autoriseren dan over misdaden tegen minderheden. En wat er aan onderzoek naar slavernij werd gedaan, bleef binnen academische kringen.
De tot slaaf gemaakten zelf waren hierbij geen bron. Ze konden meestal niet schrijven en hun eigen stem is nauwelijks terug te vinden in geschreven bronnen. Maar er zijn meer bronnen dan dat wat de kolonisator heeft opgeschreven en daar wordt nu steeds meer gebruik van gemaakt. Onderzoek naar de door Britten gekaapte brieven uit de zestiende en zeventiende eeuw laat zien hoe de Nederlandse briefschrijvers het dagelijks leven in Suriname of Indië ervaren. Dirk J. Tang (Universiteit van Amsterdam) toont aan hoe er tussen neus en lippen door geschreven werd over slavernij, als iets wat er gewoon bij hoort.
Ook in Nederland zelf leefden slaven, hoewel dat heel lang is ontkend want het was verboden. Naast de eerder genoemde elite hadden bijvoorbeeld ook Portugese Joden uit Amsterdam tot slaaf gemaakte Afrikanen in hun huizen. Op de oude Joodse begraafplaats Beth Haim zijn hun grafstenen teruggevonden. Zowel slavernij als slavenhandel was een erkend onderdeel van onze maatschappij en speelde zich niet alleen ver weg, in de koloniën, af.
Immaterieel erfgoed
Op scholen kreeg de slavernij weinig tot geen aandacht, totdat rond de Onafhankelijkheid van Suriname (1975) Surinamers in Nederland gingen wonen. Veel Nederlanders hadden geen idee waarom dus daar kwam tijdelijk meer lesmateriaal over. Door de discussies over de multiculturele samenleving is er eind twintigste eeuw pas echt een breed maatschappelijk debat op gang gekomen over ons slavernijverleden, aldus historicus Alex van Stipriaan (Erasmus Universiteit Rotterdam).
Stipriaan heeft in 2007 een begin gemaakt met het in kaart brengen van ons slavernijerfgoed. Langzaam wordt het een onderwerp waar steeds meer musea iets mee doen. Op dit moment is in het Tropenmuseum de tentoonstelling ‘Heden van het slavernijverleden’ te zien en ook het Rijksmuseum volgt in 2020 met een grote slavernijtentoonstelling.
Het slavernijerfgoed ligt echter niet alleen verborgen in museumcollecties maar ook in verhalen binnen de gemeenschappen van nazaten of gewoon op straat. In een handelsstad als Amsterdam is de slavernij heel zichtbaar. De kantoren van de compagnieën die zich bezighielden met slavenhandel of de huizen van slavenhandelaren zijn daar nog volop te vinden. Het is belangrijk om dit zichtbaar te maken als onderdeel van ons slavernijerfgoed, net zoals we in onze maatschappij de Jodenvervolging zichtbaar hebben gemaakt.
Stipriaan toont ook het belang aan van immateriële bronnen zoals verhalen, liedteksten, dans en mondeling overgedragen geschiedenissen (oral history). Ze zeggen veel over de geschiedenis van minderheden die weinig sporen hebben nagelaten in archieven. De verhalen die van generatie op generatie mondeling zijn doorgegeven door nazaten van de tot slaaf gemaakte Afrikanen, blijven nu nog voornamelijk binnen die groep. Maar zolang deze verhalen geen algemeen goed zijn voor alle Nederlanders, blijft het ‘hun’ geschiedenis in plaats van de onze.
Beladen
Om meer te weten te komen over het slavernijverleden en de gevolgen ervan op de huidige maatschappij moeten wetenschappers de bronnen dus anders benaderen en nieuwe bronnen aanboren. Het aantal wetenschappers dat zich hiermee bezighoudt stijgt, wat onder andere blijkt uit het toenemende aantal projecten over het onderwerp dat beurzen krijgt van het Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek. Ook zijn er veel bevlogen vrijwilligers en instanties die kennis verspreiden over het onderwerp. Het is van evident belang dat het koloniaal erfgoed een eerlijke en prominentere plek krijgt binnen de historische canon, het onderwijs én de maatschappij. Ondanks het ongemak dat bij een beladen onderwerp komt kijken.