Naar de content

De mond vol van de voedseltransitie

Interview met Joris Lohman, docent voedseltransitie en ondernemer

Lize Kraan

Duurzaam voedsel. In het publieke debat heeft men er de mond vol van. Maar hoe ziet een duurzaam voedselsysteem er uit? Joris Lohman is opgeleid tot politicoloog en is ondernemer. Hij wil voortmaken met de voedseltransitie.

Klimaatverandering, bodemverschraling, verlies aan biodiversiteit, milieuvervuiling; allemaal ernstige problemen die worden veroorzaakt door de manier waarop we voedsel produceren. Het smaakpalet aan oplossingen is al bijna even divers: biologisch eten, of juist niet, alleen maar lokaal, of toch vooral zelf koken. Hoe hou je overzicht?

“Daar kan de transitietheorie uitkomst bieden”, zegt Joris Lohman onomwonden.

De transitietheorie?

“Dat is een concept dat is ontwikkeld door Nederlandse onderzoekers, onder andere Jan Rotmans, John Grin, Frank Geels en Johan Schot. Het is een model om vat te krijgen op de complexe, multidimensionale aard van maatschappelijke ontwikkelingen. Onderwerpen als energie, mobiliteit en gezondheid moeten zich aanpassen aan veranderende omstandigheden. Maar ze zijn zo veelomvattend en verankerd in zoveel verschillende lagen van de samenleving dat je dat niet zomaar voor elkaar krijgt. De transitietheorie is ontwikkeld om grip te krijgen op dat soort ontwikkelingen.”

“Ik hou me al jaren bezig met voedsel – dat is ook zo’n onderwerp. Het is algemeen bekend dat het huidige productiemodel tot grote problemen leidt. Iedereen weet dat. Maar wat we eraan moeten doen en welke kant we op bewegen, dat is veel lastiger te beantwoorden. Daar heb je een model voor nodig.”

Oké, hoe werkt dat model?

“De kern laat zich vatten in dit plaatje. Dat komt uit een publicatie van Frank Geels uit 2002. Hij is nu Professor of System Innovation aan de Universiteit van Manchester, maar destijds deed hij promotieonderzoek in Nederland. Zijn schema ziet er gek uit, maar hear me out.”

“Je hebt drie lagen die een rol spelen, daarom wordt het Multi Level Perspective genoemd. We beginnen even in het midden. Daar zit het heersende ‘regime’. Dat bestaat uit overheden, bedrijven, kennisinstellingen, instituties en in het algemeen de dominante manier waarop mensen zich in grote lijnen gedragen. Neem de supermarkteconomie. Bijna iedereen haalt zijn boodschappen bij de supermarkt. Je kunt het wel anders doen, maar eigenlijk is ons hele leven erop ingericht naar de supermarkt te gaan… En daarom gáán we ook naar de supermarkt. Ons hele denken, ons handelen en onze organisatie zijn daarop ingericht.”

Lastig om te veranderen…

“Ja, maar we móeten wel veranderen. Misschien niet eens specifiek eten kopen bij de supermarkt, maar in het algemeen. Kijk maar naar de bovenste laag in het diagram. Daar zit het ‘landschap’. Die laag bestaat uit grote ontwikkelingen waar niet één persoon of een bedrijf of een land impact op heeft, maar die simpelweg op ons afkomen: klimaatsverandering, globalisatie, oorlogszin, democratieveranderingen. Van dat soort ongrijpbare megatrends zijn we allemaal op de hoogte. We kunnen niet doen alsof ze er niet zijn, want dan zijn we uiteindelijk gewoon de klos. Maar ze zijn te groot voor individuen, bedrijven, beleidsmakers of landen om er zelf wat aan te kunnen doen.”

“Maar wat die trends wel doen, is van bovenaf druk leggen op het systeem als geheel. Dat systeem werkt dan niet helemaal lekker meer en wordt instabiel. Er doet zich een window of opportunity voor. En daar gaat de onderste laag een rol spelen. Daarin zitten de nichespelers.”

Die pijltjes?

“Ja, op het nicheniveau vinden innovaties plaats. Al die pijltjes staan voor mensen die ergens in een laboratorium, achter een tekentafel of in een schuurtje aan een oplossing voor iets aan het sleutelen zijn. En dan hopelijk een keer ‘eureka!’ roepen. Een voorbeeld is de auto: ooit was dat een eigenaardige nieuwigheid. De mensen in het toentertijd heersende ‘regime’ reden rond op paarden, in koetsen of voeren op trekschuiten. Toen de auto zich aandiende was dat niet ineens voorbij. Daarvoor moest de uitvinding worden verbeterd, maar er moest bijvoorbeeld ook infrastructuur worden aangelegd.”

“Die innovaties kunnen verstrekkende gevolgen hebben. Kijk maar naar de ring van Amsterdam om half negen ‘s ochtends: daar zie je de niche-uitvinding van weleer vaststaan in de file. Of, als je naar voedsel kijkt, de uitvinding van de kunstmest. Die heeft voor een enorme productieverhoging gezorgd, miljarden mensen danken hun levens daaraan en het heeft de landbouw voorgoed veranderd.”

“Maar het kunnen ook grotere niches zijn zoals de hele biologische landbouw. Dat was eerst ook een soort innovatie: niet technologisch van aard, maar heel vernieuwend. Boeren en telers die op een andere manier dan gebruikelijk werkten, echt een kleine groep binnen de voedselproductie. Ze kwamen bij elkaar om van elkaar te leren, overtuigden steeds meer anderen, betrokken consumenten erbij en zo langzamerhand zit de biologische sector al voor een deel in het regime.”

Is dat dan transitie?

“Voor een deel wel, ja. De biologische niche is zo groot geworden dat het een intrinsiek onderdeel van het systeem aan het worden is. Elke supermarkt heeft tegenwoordig een aanzienlijk biologisch aanbod. Biologische landbouw heeft zich ontwikkeld van een marginale niche tot een economisch sterke en machtige niche, die veel impact heeft op het bestaande regime. Het blijft voorlopig nog wel een niche want er zitten onderdelen aan die nog duidelijk buiten het regime vallen, zoals biodynamische producten. Die vind je zeker nog niet overal in de supermarkt. Een niche binnen een niche.”

Wat zie je dan als je door dat model van de transitietheorie naar ons voedselsysteem kijkt?

“In een notendop: na de Tweede Wereldoorlog is de situatie min of meer stabiel. Het breed gedragen uitgangspunt was: ‘nooit meer honger. En dat gaan we bereiken door in te zetten op efficiëntie, schaalvergroting, mechanisatie en inzet van chemicaliën.’ Vijftig jaar lang gaat dat min of meer goed. Maar dan komen zaken als klimaatsverandering om de hoek kijken. Dat is echt een supergroot probleem. Oogsten mislukken, er ontstaat crisis en daarmee komt het besef dat we echt iets moeten gaan doen. Dat creëert ruimte in het heersende regime – een window of opportunity. Allerlei niches krijgen de kans zich te ontwikkelen, van biologische landbouw tot zeewierburgers.”

“Het systeem begint zich te herorganiseren, er ontstaat ruzie en discussie, er is geen consensus meer. En dat zie je nu: de Wageningen Universiteit predikt nog wel efficiëntie, maar de stem dat het intensieve systeem volledig op de schop moet, wordt veel gehoord. Dat de stabiliteit weg is, kan je goed horen in de woorden van de staatssecretaris [Lohman doelt op Martijn van Dam; JL]. Die weet niet meer wat hij moet zeggen als ie op het podium staat en dweept tegelijkertijd met de status van Nederland als tweede landbouwproducent van de wereld en hakkelt er een beetje bij dat duurzaam en biologisch ook wel heel belangrijk is.”

Dus we zitten nu in een transitie?

“Jazeker. Ik heb het zelf proberen te visualiseren in een diagram dat ik vond:”

“Dus voor 1950 was het voedselsysteem ‘traag’ maar divers. Enorme diversiteit aan gewassen en dierenrassen, maar lang niet altijd efficiënt. Dat veranderde na 1950 vrij vlot in een systeem dat heel efficiënt was, maar dat maar een paar gewassen en dierenrassen produceerde. Eten was een commodity, een gebruiksgoed geworden.”

“Je ziet dat die twee diametraal tegenover elkaar staan. Maar we zitten nu in een fase waarin er veel meer mogelijkheden naast elkaar bestaan. Hybrides die het beste van beide werelden met elkaar proberen te combineren. Kijk, zo:”

“In de linkeronderhoek zie je concepten als agro-ecologie die zeer divers zijn, maar vooralsnog niet schaalbaar zijn naar een grote economische machtspositie. Maar erboven verschijnt nu de industriele biologische sector. In de rechterbovenhoek zie je de hoogtechnologische oplossingen zoals vertical farms in flatgebouwen waar gewassen onder led-licht groeien. En rechtsonder zie je een zeer interessante ontwikkeling waar gangbare boeren steeds minder gewasbeschermingsmiddelen en kunstmest gaan gebruiken en weer steeds diversere rassen gaan telen.”

“Dit is overigens geen deel van de transitietheorie zelf, maar iets wat ik zelf heb samengesteld om inzichtelijk te maken hoe innovaties het systeem aan het veranderen zijn. En de veelheid en veelsoortigheid aan innovaties die zich nu ontwikkelen kunnen er volgens mij best op duiden dat de transitie een volgende fase heeft bereikt.”

Het blijft wel allemaal erg theoretisch, vind je niet?

“De transitietheorie is vooral gericht op beleid. Ik kreeg het bij politicologie en het heeft me – zoals je ziet – aardig gegrepen. Er is ook kritiek op. Die bestaat er meestal vooral uit dat het een activistische theorie zou zijn: de onderzoekers zouden verandering willen zien. Maar het model is zelf waardevrij. Het kijkt naar de manier waarop complexe maatschappelijke transities zich in het verleden hebben ontwikkeld en analyseert dat. En je zult zien dat het concept toepasbaar is op zo’n beetje alle grote veranderingen. Natuurlijk is het geen wet van meden en perzen dat het in de toekomst ook zo gaat, maar het is niet onaannemelijk. En dat geeft je de mogelijkheid om te sturen. Je kunt de juiste, veranderingsgezinde mensen uit het regime en de veelbelovendste spelers uit een niche aan elkaar koppelen en proberen positieve verandering te bewerkstelligen.”

ReactiesReageer