Naar de content

'Cultuur beïnvloedt hoe snel kinderen gaan spreken'

Elena Lieven onderzoekt hoe kinderen uit verschillende culturen hun moedertaal leren

Leo Odongo voor Wikimedia via CC BY-SA 4.0

Wereldwijd zijn er nogal wat verschillen in hoe kinderen worden opgevoed. In Nederland krijgen ze vaak alle aandacht, terwijl in sommige culturen volwassenen nauwelijks direct tegen ze spreken. Soms wordt zelfs direct oogcontact vermeden. Hoe leren kinderen ondanks al die variatie toch allemaal hun moedertaal?

“Kijk! Daar! Een hondje! En wat doet het hondje? Hij haalt de tak!” Wanneer volwassenen tegen kleine kinderen praten, passen ze hun spraak meestal aan. Ze maken korte zinnetjes met makkelijke woorden, die ze uitspreken met een ietwat overdreven intonatie. Taalkundigen vermoeden dat deze child directed speech kinderen helpt om chocola te maken van de brei aan klanken die ze over zich uitgestort krijgen. De duidelijke articulatie maakt het makkelijker om individuele woorden te herkennen en zo beetje bij beetje de moedertaal te leren.

Child directed speech is geen universeel verschijnsel, maar je komt het wel in veel culturen tegen”, vertelt Elena Lieven, hoogleraar aan de universiteit van Manchester (Groot-Brittannië). “Het is typisch iets voor culturen in landen die technologisch verder ontwikkeld zijn. Maar zelfs in onze eigen cultuur praat niet iedereen zo tegen baby’s.” Lieven onderzoekt hoe kinderen taal leren en kijkt daarbij naar culturele verschillen in opvoeden wereldwijd. “In een theorie over kindertaalverwerving moet een plek zijn voor al deze variatie in de input die het kind krijgt, waarbij de uitkomst toch telkens weer is dat het kind zijn moedertaal leert.”

Onlangs was Lieven enkele dagen in Nijmegen, waar ze verschillende lezingen gaf aan het Max Planck Instituut voor Psycholinguïstiek. Hoewel ze al zeventig is, denkt ze nog niet aan stoppen: “Ik ga zeker door tot 2020, dan ben ik 73. Daarna zie ik wel weer.”

Uniek sociaal vermogen

Toen Lieven in 1969 begon met haar onderzoek was het gedachtegoed van Noam Chomsky nog heersend in de taalwetenschap. Deze Amerikaanse taalkundige beweerde dat het menselijk taalvermogen aangeboren is. Lieven: “Er zou een speciale taalmodule zijn, waardoor een kind maar een paar zinnen hoefde te horen en dan klikte alles op zijn plaats. In de loop der tijd heeft Chomsky zijn theorie verschillende keren aangepast, maar de constante factor bleef die aangeboren representatie van taal. En daar geloof ik niet in.”

Lieven is voorstander van een pragmatischer benadering van kindertaalverwerving: de zogeheten _usage based_-theorie, waarvan de Amerikaanse ontwikkelingspsycholoog Michael Tomasello een bekende pleitbezorger is. “Wij weten ook niet precies hoe kinderen hun moedertaal leren, maar we bieden wel een alternatief met betere empirische onderbouwing”, aldus Lieven. “Bepaalde dingen zijn zeker aangeboren, want mensen hebben tenslotte taal en andere diersoorten niet. Maar dat aangeborene hoeft niet specifiek taalkundig te zijn. Volgens mij heeft het veel meer te maken met de elementaire hersenorganisatie en cognitieve processen.” Mensen hebben een uniek sociaal vermogen en die communicatieve interactie maakt het mogelijk dat een kind zijn moedertaal leert.

Aanpassen aan wat je krijgt

Maar hoe die interactie tussen ouder en kind eruitziet, kan dus nogal verschillen. In Westerse culturen is veelal sprake van triadische joint attention: er vormt zich een soort driehoek van gedeelde aandacht tussen kind, ouder en een object. Die gedeelde aandacht maakt het voor het kind duidelijk waarover gesproken wordt: de veters die de ouder strikt of het eendje dat in de verte zwemt. “Maar in bijvoorbeeld landelijke gebieden in Mozambique voeren volwassenen hun dagelijkse taken uit terwijl ze tegen hun kind spreken. Het kind leert dus de taal door naar de volwassene te luisteren, maar niet in een situatie waarin ze samen iets doen”, vertelt Lieven.

De driehoek van ‘triadische joint attention’: ouder en kind hebben aandacht voor elkaar en het object waarover ze spreken. In Westerse culturen dragen zulke situaties sterk bij aan de taalontwikkeling van kinderen.

United States Army voor Wikimedia via CC0

Tilburgse taalwetenschappers onderzochten in 2015 hoe de woordenschat van deze kinderen zich ontwikkelde, vergeleken met die van kinderen in gemoderniseerde, stedelijke gebieden van Mozambique. Daaruit bleek dat vooral de stadskinderen baat hadden bij triadische joint attention: daardoor groeide hun woordenschat. De kinderen van het platteland pikten de taal juist meer op uit min of meer toevallig opgevangen spraak. “Blijkbaar past het leerproces in het kinderbrein zich aan het taalaanbod aan dat voorhanden is”, aldus Lieven.

Status verlagen

Niet alleen de dagelijkse bezigheden bepalen hoeveel en welk taalaanbod kleine kinderen krijgen, ook de algemene waarden en normen van een cultuur spelen een rol. In 1986 beschreef de Amerikaanse antropoloog Edward Schieffelin de taalontwikkeling van kinderen bij de Kaluli, een jager-verzamelaarsvolk uit Nieuw-Guinea. Zij geloven dat baby’s loskomen van de dierenwereld als ze hen leren spreken. “De Kaluli spreken pas tegen een baby als die zelf begint te praten”, vertelt Lieven. “En dan gaan ze hem ook echt léren praten: ‘zeg dit’, ‘zeg dat’. In onze cultuur gaan we ervanuit dat dat niet nodig is.”

“En dan heb je ook status-georiënteerde culturen waar volwassenen minder tegen kinderen spreken, omdat je dan je eigen status verlaagt”, vertelt Lieven. De bevolking van West-Samoa, een eiland in de Stille Oceaan, kent zo’n cultuur. De volwassenen, die een hogere status hebben dan kinderen, passen hun spraak niet aan als ze tegen kinderen spreken en spreken dus ook daadwerkelijk zo min mogelijk tegen kleine kinderen. “Als ze toch iets willen zeggen, instrueren ze een ouder kind om dat door te geven.”

Zo veel culturen, zo veel talen

Uiteindelijk hebben deze culturele verschillen geen grote gevolgen voor de taalverwerving van het kind: ze leren tenslotte allemaal hun moedertaal. “Kinderen leren overal ter wereld in ongeveer dezelfde stappen hun moedertaal. Maar waarschijnlijk heeft het wel invloed op hoe snel ze dat doen, vooral als je kijkt naar taalproductie”, vertelt Lieven. “Kinderen uit landelijke gebieden van India en Peru zeggen zinnetjes van twee woorden zo’n drie tot vier maanden later dan kinderen uit middenklassegezinnen in Canada.”

Ook biedt de grote variëteit aan culturen een verklaring voor de aanwezigheid van zo veel verschillende talen in de wereld. Lieven: “Uiteindelijk worden kinderen gesocialiseerd naar de cultuur waarin ze leven. Taal speelt daarin een belangrijke rol.” Talen hebben bijvoorbeeld niet allemaal dezelfde betekenis-categorieën voor werkwoorden en voorzetsels. Zo kent het Koreaans twee vormen van het voorzetsel ‘in’: ‘losjes-in’ en ‘strak-in’. Een appel in een fruitschaal is ‘losjes-in’, maar een cd in een hoesje is ‘strak-in’. “Kinderen leren die verschillen vanaf het moment dat ze hun taal horen. Er is geen aangeboren categorie ‘voorzetsels’ waarin ze dat onderscheid al maken.” Taal en cultuur zijn zo nauw met elkaar verbonden.

Beter voorbereid naar school

Lieven hoeft het niet altijd zo ver van huis te zoeken voor haar onderzoek. “In onze eigen cultuur spreekt ook niet iedereen zo veel tegen kinderen”, vertelt ze. “Maar we weten wel dat de vroege interactie tussen ouder en kind de taalontwikkeling beïnvloedt. En dat heeft weer directe gevolgen voor de latere schoolprestaties.” In een recente studie onderzocht Lieven met haar collega’s de vroege moeder-kind-interactie van drie verschillende culturen in Manchester. “Allemaal moeders met een lage sociaaleconomische status, twee groepen waren eerste generatie immigranten, uit Bangladesh en China. We zagen duidelijke verschillen in de interactie en hoe de moeders reageerden op gebaren van hun kind. Sommigen spraken uit zichzelf niet zo veel tegen hun kind.”

Hoewel dit onderzoek fundamenteel van aard was, had het ook een direct positief praktisch gevolg, vertelt Lieven. “De moeders kwamen tien weken lang eens per week samen. Dan leerden we ze over praktische zaken als naar de dokter gaan, maar ook liedjes zingen, boekjes lezen en lichaamsdelen benoemen. Dat zorgde ervoor dat ze buiten kwamen, onderling contact hadden en meer zelfvertrouwen kregen. Dat heeft allemaal ook wee positieve gevolgen voor de kinderen, die zo beter voorbereid naar school gaan.”

Inmiddels bieden ze de groepen op twaalf verschillende locaties in Manchester aan en zullen ze wellicht ook landelijk ingevoerd worden. “Deze kinderen groeien op in Engeland en moeten daarom niet alleen de Engelse taal, maar ook de cultuur leren. Het is heel mooi dat dit project zo twee kanten op werkt.”

ReactiesReageer