Je leest:

Strijdige regels, duidelijke taal

Strijdige regels, duidelijke taal

Auteur: | 1 april 2001

De Amerikaanse taalkundige Noam Chomsky gelooft in een Universele Grammatica, een stelsel van dwingende regels waaraan alle talen gehoorzamen. Maar als de grammatica vastomlijnde regels volgt, waarom zijn er dan zoveel tegenvoorbeelden en uitzonderingen? Een concurrerende theorie suggereert dat de taalregels zo dwingend niet zijn.

Stel, je wilt Russisch leren spreken. Wat moet je dan allemaal leren? Een heleboel woorden van de nieuwe taal natuurlijk. Maar met woorden alleen kom je er niet – je zult de woorden ook in de juiste volgorde moeten zetten: je moet de grammatica van de taal leren. Woorden vind je in woordenboeken, maar hoe kom je aan de grammatica? De grammaticaboeken op school bevatten lang niet alle kennis die een spreker van die taal bezit. In een grammaticaboek van het Engels staan bijvoorbeeld de onregelmatige vormen van werkwoorden. Zo kun je opzoeken dat go in de verleden tijd went wordt. En in een grammaticaboek van het Duits staan de rijtjes met voorzetsels die menig scholier tot wanhoop hebben gedreven.

Interessanter dan wat er wél in de grammaticaboeken staat, is wat er níét in staat. In een grammaticaboek van het Engels staat bijvoorbeeld niet dat als je een vraag wilt stellen en de zin begint met een vraagwoord, dat je dan verderop in de zin iets moet weglaten. Ben je benieuwd naar datgene wat Mary zal zeggen, dan vraag je immers niet ‘what will Mary say that?’, maar ‘what will Mary say?’ Er staat dus geen lijdend voorwerp achter ‘say’.

Als dit een regel is van de Engelse grammatica, waarom staat die dan niet in het grammaticaboek? Het lijkt erop dat we deze regel niet meer hoeven te leren. Blijkbaar behoort hij al tot onze taalkundige kennis, hoewel we ons daar niet altijd van bewust zijn.

Noam Chomsky, peetvader van de moderne taalkunde. De theorie van de Amerikaanse taalkundige Noam Chomsky (1928) is dat er een soort universele grammatica bestaat, waarvan de basisregels ons aangeboren zijn.

Zachte regels

Taalkundigen proberen de onbewuste kennis die we over onze taal hebben, te vertalen in expliciete regels. In 1997 beweerden de fonoloog Alan Prince en de van oorsprong natuurkundige Paul Smolensky in een artikel in het tijdschrift Science dat deze regels ‘zacht’ van aard zijn. Daarmee bedoelden zij dat je deze regels in sommige gevallen mag overtreden, namelijk als ze in conflict komen met andere taalregels.

Deze kijk is nieuw. Het tot dan toe heersende idee was dat taalregels strenge wetten zijn die altijd en overal moeten worden gehoorzaamd. Volgens de zogenaamde principes-en-parameters-theorie, bekend door het werk van taalkundigen zoals Noam Chomsky en Steven Pinker, gelden deze onschendbare taalprincipes zelfs voor alle talen ter wereld.

Alan Prince en Paul Smolensky zijn het niet eens met deze kijk op taalregels. Hun theorie staat bekend onder de naam ‘optimaliteitstheorie’ om aan te geven dat woorden en zinnen misschien niet perfect gehoorzamen aan alle taalregels, maar wel zo optimaal mogelijk. Hoewel de taalregels wellicht gelden voor alle talen, zijn ze niet in alle talen even sterk. Daardoor verschillen talen in de manier waarop woorden en zinnen worden gevormd.

Het verschil tussen deze twee taaltheorieën, de principes-en-parameters-theorie en optimaliteitstheorie, kan ik duidelijk maken aan de hand van het verschijnsel dat je in sommige talen het onderwerp in de zin mag weglaten. Zo zeggen Italianen ‘piove’, wat letterlijk ‘regent’ betekent. In het Nederlands daarentegen zeggen we ‘het regent’, terwijl er helemaal niets is dat regent.

Onderwerpregel

Vergelijk deze zin maar eens met de zin ‘de regen valt neer’, waarin de regen datgene is dat neervalt. Alleen het werkwoord ‘regent’ zou voldoende zijn om de bedoeling weer te geven, maar toch zeggen we ‘het regent’.

Het woordje ‘het’ voegt eigenlijk niets toe aan de betekenis van de zin, en wordt dan ook wel een loos onderwerp genoemd. In het Italiaans hebben niet alleen werkwoorden als ‘piove’ geen onderwerp, maar kunnen ook andere werkwoorden zonder onderwerp voorkomen. Zo kun je in het Italiaans ‘parla’ zeggen om uit te drukken dat een al eerder genoemde vrouw spreekt. In het Nederlands moet je dan ‘zij spreekt’ zeggen.

Aanhangers van de principes-en-parameters-theorie nemen aan dat de regel dat het onderwerp verplicht is, zowel voor het Italiaans als voor het Nederlands geldt. Deze regel zullen we voor het gemak even de onderwerpregel noemen. Het bestaan van de onderwerpregel verklaart wel waarom we in het Nederlands zo’n leeg woordje ‘het’ in de zin zetten, maar het verklaart niet waarom zinnen in het Italiaans soms geen onderwerp hoeven te hebben. Immers, als de onderwerpregel ook voor het Italiaans zou gelden, dan zou ook in het Italiaans een onderwerp verplicht zijn.

Het Italiaans lijkt dus een uitzondering te vormen op de onderwerpregel. Om dit probleem op te lossen nemen aanhangers van de principes-en-parameters-theorie aan dat Italiaanse zinnen zoals ‘piove’ en ‘parla’ eigenlijk ook een onderwerp hebben, alleen hoor je het niet. Sommige woorden zijn blijkbaar alleen in abstracte vorm aanwezig en worden niet uitgesproken.

Strijdige regels. Taal kent zachte regels, die als ze strijdig zijn geschonden mogen worden. Voorbeelden zijn de onderwerpregel (‘Elke zin moet een onderwerp hebben’) en de betekenisregel (‘Elk woord in de zin moet bijdragen aan de betekenis’). In het voorbeeld zijn deze regels strijdig. In het Nederlands wint de onderwerpregel en krijgt de zin ‘het regent’ ‘het’ als loos onderwerp. De Italianen zeggen daarentegen ‘piove’ en geven daarmee de voorkeur aan een zin zonder onderwerp. (bron: Paul Basiaansen)

Concurrentiestrijd

Volgens Alan Prince en Paul Smolensky is dit onuitgesproken onderwerp niet de juiste verklaring voor het verschil tussen het Nederlands en het Italiaans. Hoewel beide talen gehoorzamen aan dezelfde regels, zijn volgens Prince en Smolensky de taalregels in deze talen niet even sterk. In beide talen is de onderwerpregel actief.

Daarnaast is sprake van een tweede regel, die we de betekenisregel zullen noemen: elk woord in de zin moet bijdragen aan de betekenis. Nu kunnen we plotseling het verschil tussen het Nederlands en het Italiaans verklaren. Beide regels komen namelijk soms met elkaar in botsing, bijvoorbeeld als we willen bepalen of we een loos onderwerp zoals ‘het’ moeten toevoegen aan het werkwoord. Immers, de onderwerpregel zegt van wel en de betekenisregel zegt van niet.

Blijkbaar verschillen deze regels in het Italiaans en Nederlands in de mate van belangrijkheid, oftewel sterkte. In het Nederlands is blijkbaar de onderwerpregel sterker dan de betekenisregel, zodat onze zin ‘het regent’ een onderwerp heeft, dat echter geen betekenis toevoegt aan de zin. In het Italiaans domineert daarentegen de betekenisregel de onderwerpregel, en krijgen we de onderwerploze zin ‘piove’ waarin inderdaad geen woorden zonder betekenis staan.

Het regent

Blijkbaar verschillen regels in sterkte. De optimaliteitstheorie hanteert dan ook sterkere en minder sterke regels. Het beste is natuurlijk als zinnen worden gemaakt die geen enkele regel schenden. Zogauw er echter twee strijdige regels van toepassing zijn, wint de sterke het van de zwakke. Mogelijke zinnen zoals ‘regent’ en ‘het regent’ zijn dus als het ware met elkaar in competitie. De beste zin is de zin die zo weinig mogelijk regels schendt, en als er een regel geschonden moet worden, dan de zwakste.

Op dezelfde manier verklaart de optimaliteitstheorie hoe je een vraagzin moet formuleren in een bepaalde taal. In de eerder genoemde Engelse vraagzin ‘What will Mary say?’ is de normale plek van een lijdend voorwerp zoals ‘what’ eigenlijk achter het werkwoord ‘say’. Maar omdat er een regel bestaat die zegt dat vraagwoorden naar het begin van de zin verschuiven, staat ‘what’ vooraan in de zin. Dit verklaart meteen waarom achter het werkwoord niet tegelijkertijd een woord als ‘that’ mag staan. Deze plaats was eigenlijk gereserveerd voor ‘what’.

Ook de verplaatsingsregel is een zachte regel. In de zin ‘who will say what?’ wordt deze verplaatsingsregel geschonden onder druk van een andere regel van het Engels. Het vraagwoord ‘what’ moet hierdoor op zijn oorspronkelijke plek blijven staan.

Kijk in je hoofd

Regels zoals de onderwerpregel, de betekenisregel en de verplaatsingsregel heten zachte regels omdat ze niet volledig dwingend zijn. Uiteraard mag je ze niet zomaar schenden, maar alleen als dit de enige mogelijkheid is om aan een sterkere regel te gehoorzamen. Zo mag je in het Nederlands de betekenisregel overtreden, omdat je alleen zo aan de sterkere onderwerpregel kunt gehoorzamen. Dit principe, waarbij je tot de ‘beste’ volzin komt door de regels tegen elkaar af te wegen, heet optimalisatie.

Het poneren van een aantal regels en zo’n optimalisatieprincipe is op zich aardig, maar hoe kun je nu vaststellen of deze theorie klopt? Helaas kun je niet in iemands hoofd kijken om te zien of die persoon taalregels tegen elkaar afweegt. Zelfs de moderne technieken van neuro-imaging krijgen dit niet voor elkaar. Toch zijn er wel degelijk argumenten te vinden die pleiten voor de theorie.

Patroonherkenning, context en optimalisatie. Een voorbeeld van optimalisatie vinden we bij patroonherkenning. De afgebeelde letter is niet eenduidig een A of een H. In de context van een woord interpreteren we de letter echter meteen. Wil een computer letters herkennen in een handgeschreven tekst, dan zal hij de context moeten meenemen om tot een goede interpretatie te komen. De software moet een keuze maken die optimaal correspondeert met alle kenmerken.

Een zo’n argument vormt de ontdekking dat de hersenen ook in andere situaties strijdige eisen voor de kiezen krijgen, en daarbij een soortgelijk optimalisatieprincipe hanteren. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij waarneming en patroonherkenning. Een ander voordeel van een taaltheorie die gebruik maakt van zachte in plaats van harde regels zijn we al eerder tegengekomen.

De harde regels nopen ertoe om in de Italiaanse zinnen allerlei abstracte, niet-hoorbare zinsdelen te introduceren. Dat is niet erg elegant. De wetenschap laat zich hier graag leiden door het ‘scheermes van Occam’. Dit is een vuistregel die stelt dat van twee theorieën die de feiten even goed verklaren, de eenvoudigste theorie de voorkeur geniet. Volgens deze vuistregel is een theorie die geen gebruik maakt van niet-hoorbare onderwerpen te verkiezen boven een theorie die dat wel doet.

Drie regels voor verdubbeling. In het Paamese treedt reduplicatie (woordverdubbeling) op. Er zijn drie regels van toepassing: 1) de klankregel zegt dat een lettergreep met een ‘u’ niet mag volgen op een met een ‘i’; 2) de kopieregel zegt dat origineel en kopie identiek moeten zijn; 3) de invoerregel zegt dat de stam van het nieuw gevormde woord identiek moet zijn aan het oorspronkelijke woord. De invoer (het oorspronkelijke woord) is ‘luhi’. Rode kruizen geven aan welke regels worden geschonden. De invoerregel blijkt de zwakste regel: de gebruikte vorm is namelijk ‘luhu-luhu’.

Paamese

Het derde argument voor de optimaliteitstheorie is het sterkste: met harde regels blijk je niet alles te kunnen verklaren. Het is hiertoe belangrijk om het verschil tussen harde en zachte regels goed te vatten. Harde regels zijn altijd van de vorm: als X het geval is, doe er dan Y mee. Je kunt twee harde regels daarom niet tegelijkertijd toepassen. Immers: als X het geval is, kun je er meestal niet tegelijkertijd Y én Z mee doen.

Harde regels pas je daarom altijd achter elkaar toe in plaats van tegelijkertijd. Dat komt omdat ze zich richten op de ‘invoer’ (op X in het voorbeeld). Bij zachte regels is dat omgekeerd: zij richten zich op het uitvoer, op het resultaat Y of Z. De toepassing van zachte regels optimaliseert de uitvoer, en je past ze noodzakelijkerwijs tegelijkertijd toe.

Kijk als voorbeeld eens naar een woordvormingsproces dat optreedt in diverse vreemde talen en dat reduplicatie heet. Reduplicatie is het geheel of gedeeltelijk kopiëren van de stam van een woord. In veel talen kun je dit doen om een bepaalde betekenis uit te drukken. Het treedt bijvoorbeeld op in de taal Paamese, gangbaar op het eiland Paama van de eilandengroep Vanuatu in de Stille Zuidzee.

Zo kun je in het Paamese door reduplicatie van de eerste twee lettergrepen het werkwoord ‘hiteali’ (lachen) veranderen in het werkwoord ‘hite-hiteali’ (gewoonlijk lachen). Behalve reduplicatie kunnen ook andere regels van toepassing zijn op zo’n werkwoord.

Een algemene regel in het Paamese, die betrekking heeft op de klanken in een woord, houdt in dat als opeenvolgende lettergrepen respectievelijk de klank ‘i’ en ‘u’ bevatten, dat dan de ‘i’-klank verandert in een ‘u’.

Combinatie

Deze klankregel kun je toepassen in combinatie met reduplicatie, en uiteraard is dan de volgorde belangrijk. Pas je eerst de klankregel toe en vervolgens reduplicatie, dan levert ‘luhi’ (planten) eerst gewoon ‘luhi’ (de klankregel heeft geen effect, omdat de klankvolgorde niet ‘i-u’ is) en vervolgens ‘luhi-luhi’.

Passen we de regels andersom toe, dan vinden we na reduplicatie ‘luhi-luhi’ waarna de klankregel daar ‘luhu-luhi’ van maakt. Nu blijkt dat de vorm die het Paamese gebruikt, noch ‘luhi-luhi’ noch ‘luhu-luhi’ is, maar ‘luhu-luhu’. Geen van de volgorden van beide regels levert dus het juiste resultaat op.

Optimaliteitstheorie biedt hier wel een uitweg, zij het ten koste van het invoeren van een derde regel: de kopie en het origineel moeten identiek zijn (de kopieregel), een lettergreep met een ‘i’ mag niet gevolgd worden door een lettergreep met een ‘u’ (de klankregel), en de stam van het nieuwe woord moet identiek zijn aan de invoer (de invoerregel). Hoewel de optimale uitkomst de invoerregel schendt omdat de stam ‘luhu’ (de tweede ‘luhu’) verschilt van de stam ‘luhi’, is dit wel de beste uitkomst.

De theorie voorspelt bovendien dat in andere talen andere oplossingen optimaal kunnen zijn, namelijk als in die talen de volgorde van sterkte van deze drie regels anders is. Dit blijkt inderdaad te kloppen. In het Lakhota, een Sioux-taal gesproken in Noord-Amerika, is de tweede mogelijkheid de beste: de invoer ‘yas-a’ levert als uitkomst ‘yas-yaz-a’ op, waarbij een klankregel de tweede ‘s’ in een ‘z’ heeft veranderd.

Zakcomputertje

Optimaliteitstheorie is op dit moment al de belangrijkste theorie in de fonologie. Dit vakgebied onderzoekt aan welke regels de opeenvolging van klanken binnen een woord onderhevig is. Ook daar gelden namelijk ongeschreven regels, zoals een voorbeeld duidelijk maakt: het woord ‘karp’ is een niet bestaand maar ‘mogelijk’ Nederlands woord. Het woord ‘rpak’ daarentegen is onmogelijk. In de fonologie speelt de optimaliteitstheorie momenteel de hoofdrol.

In het onderzoek naar grammaticale regels is optimaliteitstheorie de grootste concurrent van de principes-en-parameters-theorie. Een zeer recente ontwikkeling in de optimaliteitstheorie is de toepassing van de theorie in het onderzoek naar betekenis. Tot nu toe werden bepaalde aspecten van betekenis buiten de taaltheorie gehouden, omdat ze zich niet bleken te gedragen volgens harde regels.

Lees het volgende tekstje maar eens: ‘Tien wetenschappers bezochten een congres. Acht hielden een lezing.’ In de tweede zin heeft ‘acht’ bij voorkeur betrekking op de wetenschappers die het congres bezochten. Maar als in je de eerste zin ‘tien’ verandert in ‘zes’, dan verandert zomaar de betekenis van de tweede zin. Plotseling heeft ‘acht’ niet meer betrekking op de wetenschappers die het congres bezochten, maar op wetenschappers in het algemeen. Deze betekenisverschuiving kun je alleen beschrijven met zachte regels, niet met harde.

Optimaliteitstheorie kan dus met zachte regels heel verschillende aspecten van taalgebruik beschrijven en verklaren: woordvorming, zinsvorming en betekenis. Dat je deze aspecten allemaal kunt beschrijven met dezelfde zachte regels, is op de keper beschouwd heel bijzonder. Het suggereert namelijk dat vorm en betekenis niet scherp zijn afgebakend, iets wat taalkundigen lang hebben aangenomen.

De hoop is dat de theorie uiteindelijk ook zal verklaren hoe praten en begrijpen samenhangen met andere aspecten van het menselijk denken, zoals leren, geheugen en aandacht. Hoe leren we al die taalregels? Waarom hebben we toch onregelmatige werkwoorden? Waarom staan vraagwoorden meestal vooraan in de zin en staat nieuwe informatie meestal achteraan?

Pas als we dit begrijpen, dan weten we precies wat we nog moeten leren om vloeiend Russisch te spreken. Maar op dat moment zullen we ook in staat zijn om deze kennis in een zakcomputertje te stoppen, zodat die het voor ons kan vertalen en we zelf gewoon Nederlands kunnen blijven praten.

Dit artikel is een publicatie van Natuurwetenschap & Techniek.
© Natuurwetenschap & Techniek, alle rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 01 april 2001
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.