Naar de content

Zo was het web niet bedoeld

Commerciële bedrijven namen een verkeerde afslag

Growtika, Unsplash

Het web ontstond omdat wetenschappers en bibliothecarissen makkelijker informatie via computers wilden uitwisselen. Iedereen kon er in alle vrijheid publiceren en over zijn data beschikken, totdat commerciële bedrijven ermee aan de haal gingen. Een decentrale aanpak is nog steeds mogelijk. “Alle infrastructuur die je hiervoor nodig hebt, hebben we dertig jaar geleden al gemaakt.”

Alle TikTok-filmpjes die je maakt, of LinkedIn-berichtjes die je verstuurt, zouden er niet zijn zonder het Wereldwijde Web, de verzameling van alle websites. Inmiddels klinkt dat misschien als een ontzettende retro-term, maar begin jaren tachtig was dat een revolutionair nieuwe techniek, die ontstond in het Zwitserse Genève. Daar is namelijk onderzoeksinstituut CERN gevestigd, bekend van zijn deeltjesversnellers als de Large Hadron Collider. Natuurkundigen van over de hele wereld maken geregeld gebruik van de faciliteiten daar. Die wetenschappers (momenteel zijn er 6500 wetenschappers uit 23 landen betrokken) hebben veel behoefte om meetgegevens uit de deeltjesversnellers te kunnen inzien, en om die informatie met elkaar te delen. In de jaren tachtig was dat een hele uitdaging. Er waren wel computers en er waren manieren om bestanden met elkaar uit te wisselen via een inbelverbinding, maar er was geen overzicht van alle beschikbare documenten.

Tim Berners-Lee bij CERN, 1994.

ITU Pictures, Flickr via CC BY 2.0

Tim Berners-Lee werkte in die tijd als computerwetenschapper bij CERN. Samen met zijn manager Robert Cailliau bedacht hij een manier om informatie via het internet te kunnen uitwisselen, en hij noemde dat het Wereldwijde Web. Dat bevatte veel belangrijke ingrediënten waar het web, en dus ook de sociale media van nu, nog altijd op draaien. Zoals hypertekst, een tekst die is verbonden met andere teksten door middel van hyperlinks. Inmiddels vinden we dat heel normaal. Zo kan het zomaar zijn dat je je nu wilt verdiepen in het onderwerp ‘hypertekst’ door op deze link te klikken en de rest van dit artikel niet meer leest (al zou dat natuurlijk zonde zijn).

Andere ingrediënten waren een webserver, oftewel een programma dat in staat is om met andere computers te communiceren, en een webbrowser, een programma dat je nodig hebt om websites te kunnen bekijken. Die browser noemde hij, verwarrend genoeg, het WorldWideWeb. Om de communicatie tussen webserver en webbrowser mogelijk te maken was een protocol nodig, en dat gaf hij de naam HTTP, het Hypertext Transfer Protocol. Ten slotte bedacht hij de website: pagina’s die helemaal zijn ingericht om via een computer te raadplegen – http://info.cern.ch was in 1991 dan ook de allereerste website ter wereld. Eigenlijk zijn alle moderne apps gewoon websites, al zien ze er misschien wat gelikter uit.

Knaagdierprotocol

Ook aan de Amerikaanse University of Minnesota hadden medewerkers behoefte om informatie met elkaar uit te wisselen. Vooral bibliothecarissen wilden dat informatie over boeken makkelijker vanaf computers was te raadplegen. Informatica-onderzoekers bedachten daarvoor een protocol dat ook met hypertekst werkte, maar anders was opgebouwd. Ze noemden het Gopher, naar een knaagdierensoort en de mascotte van de universiteit. Bij het WorldWideWeb stond de inhoud van de documenten centraal; Gopher was hiërarchischer en zette simpelweg alle beschikbare bronnen (servers) op een rij.

Een korte tijd woedde er een bescheiden strijd tussen het WorldWideWeb en Gopher. Welke van de twee zou de standaard worden? Het internet werkt namelijk alleen maar als alle apparatuur dezelfde taal spreekt. De internetgemeenschap, verenigd in de Internet Engineering Taskforce (IETF), bepaalde welke taal dat werd. De IETF was in eerste instantie wel gecharmeerd van Gopher, en wilde daar hét standaardprotocol voor informatie-ontsluiting van maken. De Nederlander Erik Huizer werkte toen bij SURFnet (later SURF), de organisatie die internetinfrastructuur voor het hoger onderwijs regelt, aan netwerkprotocollen om informatie uit te wisselen. Hij was lid van de IETF en voorzitter van een werkgroep die nadacht over manieren om informatie uit databases beter te ontsluiten – de term ‘browser’ bestond toen nog niet. Berners-Lee, die helemaal geen lid was van de werkgroep, meldde zich vlak voor een vergadering bij Huizer. “Hij zei: ik heb een alternatief voor Gopher ontwikkeld, en dat noem ik het WorldWideWeb. Vind je het goed als ik dat laat zien? Ik zei: natuurlijk, prima. Vervolgens liet hij een tekstgebaseerde browser zien die je met behulp van commando’s moest bedienen, geen mooie grafische browser. Ik geloof niet dat men onder de indruk was, ik zeker niet.”

Intussen nam de populariteit van Gopher toe, maar vanwege stijgende kosten besloot de University of Minnesota geld te gaan vragen aan commerciële partijen die Gopher wilden gebruiken. Dat bleek geen handige zet. WorldWideWeb was gratis, en bood bovendien de mogelijkheid aan gebruikers om zelf een eenvoudige website te publiceren. Er was namelijk een editor, of bewerkingsprogramma, in opgenomen. De browser was een tijdje populair, maar werd ook al snel ingehaald door nieuwe ontwikkelingen.

Net als in de vorige eeuw

Wil je eens echt ervaren hoe het ‘surfen’ er begin jaren negentig aan toe ging? De WorldWideWeb-browser (vanwege de naamsverwarring met het Wereldwijde Web werd hij later Nexus genoemd) is via de website van CERN nog altijd te gebruiken. En The Overbite Project is erop gericht om Gopher te laten draaien op alle moderne webbrowsers, besturingssystemen en mobiele apparaten. ‘Gopherspace’ is voor de echte liefhebbers nog altijd een plek om rond te hangen.

Steeds meer websites

In 1994 begon het web namelijk uit zijn voegen te barsten. Halverwege dat jaar waren er 2738 websites, maar aan het eind van het jaar waren het er meer dan 10.000. Daarmee was het internettijdperk echt begonnen. Ook niet-academici ontdekten massaal het web en er kwamen websites voor onder meer nieuws, muziek, kunst en seks. Zelfs in 1994 kon je in Santa Cruz in Californië al online een pizza bestellen bij de Pizza Hut. Gebruikers begonnen steeds meer om goede browsers te vragen om al deze websites te bezoeken.

Marc Andreessen en Eric Bina werkten als programmeurs bij het National Center for Supercomputing Applications (NCSA) van de Amerikaanse University of Illinois. Ze maakten het mogelijk om afbeeldingen te integreren in een webpagina, zodat je die niet meer in een apart venster hoefde te openen. Hun nieuwe browser, Mosaic, bouwde voort op de hypertekstprincipes van het WorldWideWeb. Maar er was een belangrijk verschil: met het WorldWideWeb was het mogelijk om als gebruiker ook zelf webpagina’s te bouwen, maar bij Mosaic is die mogelijkheid weggelaten. Steven Pemberton, onderzoeker bij het CWI en destijds lid van het World Wide Web Consortium (W3C), kan daar nog altijd boos over worden. “Wij hadden het World Wide Web ontwikkeld als een read and write web. Mosaic heeft dat schrijfgedeelte weggelaten. Dat heeft een enorm negatief effect gehad, want daardoor kon jij als gewoon mens niet meer publiceren. Dat werd althans heel moeilijk gemaakt; daar had je een hosting service voor nodig. Later kwamen er sites als Facebook, die dat publiceren wel mogelijk maakten, maar dan op een gecentraliseerde manier, en dus niet gedistribueerd en peer-to-peer, zoals het oorspronkelijk was bedoeld.”

Screenshot van Netscapes browser Navigator, die in recordtijd een marktaandeel van 80 tot 90 procent haalde.

Wikimedia Commons via CC0 1.0

Browseroorlog

Toch was het Mosaic dat bij het grote publiek doorbrak, ook vanwege zijn gebruiksgemak. Toen Andreessen het bedrijf Netscape oprichtte, en de principes van Mosaic integreerde in de nieuwe browser Navigator, ging het pas echt hard. Navigator behaalde in een recordtijd een marktaandeel van 80 tot 90 procent. Een nieuwigheid die Navigator toevoegde, was JavaScript, waardoor de mogelijkheid ontstond om webpagina’s interactief te maken. Sindsdien kon een link van kleur veranderen als je erop klikte, of kon je simpele spelletjes in je browser spelen.

Zo ging het een tijdje lekker met Netscape, totdat softwaregigant Microsoft besloot zich op de browsermarkt te begeven. Met Internet Explorer ging het de strijd aan met Netscape, en dat leidde tot een heuse ‘browseroorlog’. Zo plaatste Microsoft bij de lancering van Internet Explorer 4 een gigantische e op het gazon van het kantoor van Netscape. Het Netscape-team liet dat niet op zich zitten: ze gooiden de e omver, en plaatsten hun mascotte, een dinosaurus, erbovenop. Het mocht echter niet baten. Vanwege de koppelverkoop met het besturingssysteem Windows wist Microsoft de browser Navigator binnen enkele jaren weg te vagen.

Logo’s van een aantal webbrowsers: v.l.n.r. Google Chrome, Safari, Opera, Internet Explorer en Mozilla Firefox.

Isabel Ródenas, Pixabay

Verkeerde afslag

Op zijn beurt wist Google met zijn Chrome-browser weer rake klappen uit te delen aan Microsoft. Chrome, gelanceerd in 2008, was de eerste browser die ondersteuning bood voor HTML5. Dit is een nieuwe versie van de opmaaktaal die door het W3C in 2008 werd uitgebracht. HTML5 maakte het makkelijker om audio en video in webpagina’s af te spelen, en geeft webpagina’s beter leesbaar weer op mobiele apparaten. Daardoor kon de ontwikkeling van apps een hoge vlucht nemen. Niet lang daarna ondersteunden alle grote browsers deze nieuwe techniek.

Maar Pemberton vindt dat het web een radicaal verkeerde afslag heeft genomen met de komst van HTML5. “HTML was een documenttaal, een manier om websites te structureren. Daarin geef je duidelijk aan welke stappen je neemt en wat de betekenis is van een stukje tekst. Google heeft er echter een programmeeromgeving van gemaakt, waarin geen meta-informatie beschikbaar is over de betekenis van de tekst. Dat is een enorm gevaar, want programmeertalen gaan niet zo lang mee; die veranderen heel snel. Niemand gebruikt nu nog een programmeertaal van vijftig jaar geleden.”

Het web is inmiddels wel de plaats waar we de meeste informatie hebben. Veel boeken, maar bijvoorbeeld ook telefoongidsen en treinschema’s verschijnen in het geheel niet meer op papier, alleen nog maar op het web. “Het gevaar is dat we een deel van onze geschiedenis kwijtraken. Ik vind HTML5 een grote stap terug voor het web, en die zal gecorrigeerd moeten worden.” Niet alleen Pemberton denkt er zo over. HTML5 leidde tot een serieus conflict in het W3C, waarbij de browsermakers (naast Google bijvoorbeeld ook Apple en Microsoft) het conflict uiteindelijk in hun voordeel beslechtten en HTML5 dé standaard werd. Pemberton besloot echter niet bij de pakken neer te gaan zitten. Hij ontwikkelt nu zogeheten declaratieve technieken, waarbij je, als je een website maakt, duidelijk het doel aangeeft van elk stukje code, zodat iemand anders daar later nog chocola van kan maken. Enkele grote organisaties, zoals het KNMI en de Britse gezondheidsdienst NHS, gebruiken de techniek al voor hun websites. Daarmee hopen Pemberton en andere ‘dwarse’ medeontwikkelaars dat de informatie op het web ook over honderd jaar nog leesbaar is.

Geen gluurders meer

En hoe zit het dan met die beperkte publicatiemogelijkheid, zijn daar nog alternatieven voor in de maak? Ja, ook voor het posten van leuke dansjes, kattenfilmpjes of een politiek pamflet zijn er mogelijkheden die meer lijken op het Wereldwijde Web zoals Berners-Lee het heeft uitgevonden. Deze inmiddels 68-jarige internetveteraan werkt nu bijvoorbeeld aan het project Solid, waarbij je data in persoonlijke ‘pods’ wordt opgeslagen en je zelf bepaalt wie je inzage in je data geeft. Zo is er bijvoorbeeld al een Whatsapp-achtig chatprogramma dat op basis van Solid werkt.

Pemberton experimenteert met een groepje vrienden met een Facebook-achtig programma waarbij ze hun lokale, decentrale data met elkaar delen, maar alleen de gegevens die ze willen delen. Je blijft dan eigenaar van je eigen data. Dan heb je de TikToks en Facebooks van deze wereld namelijk helemaal niet nodig. Iedereen kan dit doen, denkt Pemberton. “Elke modem beschikt over een server, waarop je je data kunt opslaan. Als mijn vrienden dat ook doen, dan kunnen we elkaars foto’s, films en berichten bekijken.” Het grote voordeel van zo’n decentrale aanpak: geen advertenties en geen meeglurende bedrijven. Pemberton: “Ik zie geen reden waarom het niet kan, want alle infrastructuur die je hiervoor nodig hebt, hebben we dertig jaar geleden al gemaakt.”

Sorry voor de streepjes

Als je vroeger het web op ging en een webadres intikte, moest dat altijd beginnen met ‘http://’. Dat was destijds bedacht door de grondlegger van het web, Tim Berners-Lee. Tijdens een symposium in 2009 werd hem gevraagd of hij nog ergens spijt van had gehad bij de ontwikkeling van het web. Ja, zei hij, van die dubbele schuine streepjes, de double slash. Die waren eigenlijk totaal onnodig. ‘We hadden heel wat papier en bomen kunnen sparen, laat staan menselijke arbeid, vanwege het intypen van die twee tekens.’

Kulandru mor | Wikimedia