Het gewoel van wormen in de bodem zorgt voor plantengroei en doorlaatbaarheid van water. Precies wat de stad nodig heeft: vergroening en verdediging tegen klimaatverandering.
In 2017 zette een woningcorporatie in Weesp tienduizenden wormen uit om wateroverlast tegen te gaan. De achtertuinen van de flats stonden telkens weer blank bij hevige regenval. Gravende wormen moesten het water beter laten wegzakken. Hoe dat is afgelopen, of Weesp daadwerkelijk minder wateroverlast heeft, weet bodemecoloog Ingrid Lubbers niet. “Het was in ieder geval een interessant idee, maar de omstandigheden in de bodem moeten wel goed zijn willen de wormen overleven. In een compacte bodem hebben ze het moeilijk. En je moet de goede soort toevoegen, eentje die van nature diepe gangen graaft.”
Lubbers is wormenexpert, verbonden aan de Wageningen Universiteit. Wat haar betreft mag het bewustzijn van mensen over het belang van de bodem en de diertjes die erin leven wel wat groter. Regelmatig komt ze op basisscholen om met leerlingen een wormenboerderij te maken. De kinderen vullen een zelf meegebrachte glazen pot met een laagje zandbakzand. Daarbovenop een laagje met een mix van zand en potgrond. De toplaag bestaat uit alleen potgrond. Wat blaadjes of hooi er bovenop, een glas water erboven leeggieten en dan mogen de wormen erbij. “Na een paar dagen zien ze dat de wormen gangetjes zijn gaan graven en de bodemlagen aan het mengen zijn.”
Charles Darwin (1809-1882) concludeerde al dat ‘slechts weinig dieren een zo grote betekenis hebben voor de geschiedenis van de aarde als deze eenvoudige wezens’, verwijzend naar de regenworm. Waarom, dat is in het klein te zien op een wormenboerderij. Wormen mengen de bodem en hun gegraaf houdt de structuur luchtig. “Doordat regenwormen de grond omwoelen, kunnen zuurstof en water er goed in komen”, zegt Lubbers. Daarnaast eten ze dode bladeren en ander organisch materiaal, waarvan ze deeltjes door de bodem verplaatsen. Zo brengen ze voedingsstoffen in de bodem voor planten om op te groeien.”
Veldexperiment
In de landbouw zijn wormen onmisbaar voor de bodem. Hoe zit dat in de stad? Die vraag is de focus van Lubbers onderzoek. “We weten nog niet zoveel over de rol van de regenworm in stadsbodems. Welke aantallen en soorten komen voor op welke plekken? En kan wormen toevoegen aan de bodem iets nuttigs opleveren voor de stad?” Weesp liep misschien wat op de zaken vooruit, maar wormen kunnen een methode zijn om water te beheren, vermoedt Lubbers. “Door bestrating is de stedelijke bodem voor een groot deel afgesloten, met grote gevolgen voor de wateropname en kans op overstroming. Een niet afgedekte bodem kan veel meer water opvangen, zeker als er wormen in leven.”
In Wageningen is haar promovendus Chengcheng Feng bezig met een veldexperiment om de rol van wormen in stedelijke bodems te verkennen. Ze heeft proefveldjes uitgezet met verschillende door de mens gecreëerde bodems. Er zijn veldjes met gewoon gras, zoals te zien in gazonnen en parken, of met biodiverse grasmengsels. De toplaag is tien of veertig centimeter dik, daaronder ligt geel zand. Aan de helft van de veldjes voegde ze wormen toe.
De verwachting is dat regenwormen kunnen helpen om kunstmatige bodems om te zetten in vruchtbare bodems, waar stadsgroen goed kan groeien. Meer groen en biodiversiteit staat in veel gemeenten op de agenda.
“Wat we nu al zien is dat zowel gras als het kruidenmengsel beter groeit op een laag van veertig dan tien centimeter aarde”, zegt Lubbers. “Veertig centimeter toplaag is ook gunstiger voor wormen, maar daar is het effect nog niet van te zien. Wormen hebben vocht nodig en het is de afgelopen maanden heel droog geweest. Mogelijk hebben alle regenwormen het loodje gelegd.”

In de landbouw zijn wormen onmisbaar voor de bodem.
Freepik, zarinalukashPendelaars en bodembewoners
In de herfst gaan de onderzoekers opnieuw kijken naar de veldjes. Ze zullen ook meten of de wormen, als ze nog leven, organisch materiaal in de bodem brengen. Niet alle soorten doen dat. Sommige wormen, de zogenaamde ‘bodembewoners’, komen zelden boven de grond. En de ‘strooiseleters’ leven alleen in de toplaag van de bodem. De ‘pendelaars’ daarentegen, grote wormen tot dertig centimeter lang die diepe gangen kunnen graven en op en neer pendelen, trekken blaadjes van het oppervlak verticaal de bodem in, soms tot wel drie meter diep.
“De grootste soort in Nederland is de Lumbricus terrestris, een pendelaar, die je kan kopen bij een kweker. Deze soort zou in principe de waterinfiltratie van een bodem moeten verbeteren. Wij hopen dit straks met data te kunnen ondersteunen.”
Want dat is het uiteindelijke doel van het wormenonderzoek: aanbevelingen kunnen doen voor het beheer van stedelijke bodems. “Dat we gebaseerd op bewijs kunnen zeggen waar beheerders op moeten letten als ze bijvoorbeeld een park aanleggen, hoe dik de toplaag moet zijn, of er zwarte aarde bij moet of niet. Dat soort dingen. Zorg dat de wormen het naar hun zin hebben. Daar komt het eigenlijk op neer.”