Naar de content

Whatsappjes tikken goed voor schrijfvaardigheid

Een groep mensen kijkt naar hun telefoon.
Een groep mensen kijkt naar hun telefoon.
Rawpixel.com, CC0 via pxhere

Jongeren die op een actieve manier sociale media gebruiken, scoren hoger op schoolse schrijftaken. Maar jongeren die vooral veel berichtjes ontvangen hebben juist een slechtere schrijfvaardigheid. Dat blijkt uit nieuw onderzoek. De vraag over het kip en het ei is overigens nog niet helemaal opgelost.

Met de komst van internet en sociale media ontstond een nieuwe manier van schrijven. Voor het eerst in de geschiedenis zijn we op grote schaal ‘live’ gesprekken gaan voeren via het toetsenbord. Dat had grote consequenties voor de schrijftaal, die op Twitter en Facebook een stuk informeler is dan in een brief, een krant of een doorsnee roman. Maar in hoeverre heeft die informele stijl van communiceren nou impact op formelere stijlen die we bijvoorbeeld op school gebruiken? Dat is een vraag die veel mensen bezighoudt.

Lieke Verheijen van de Radboud Universiteit analyseerde voor haar promotieonderzoek een grote hoeveelheid socialemediaberichten en bezocht scholen om te onderzoeken of chattaal positieve of negatieve invloed heeft op de schoolse schrijfvaardigheid.

Een groep mensen kijkt naar hun telefoon.

Uit onderzoek van Elma Blom (Universiteit Utrecht) bleek eerder dat kinderen die meer berichtjes in telegramstijl tikken, relatief goed zijn in grammatica. Lees over dit onderzoek op NEMO Kennislink.

Rawpixel.com, CC0 via pxhere

Groepstaaltje

Verheijen deed in eerste instantie onderzoek naar de manier waarop het Nederlands in sociale media afwijkt van de standaardtaal. Daarvoor maakte ze gebruik van een groot corpus van sms’jes, tweets en MSN-chats dat al verzameld was door andere onderzoekers. Maar die berichten kwamen uit een tijd dat WhatsApp nog niet bestond, dus deed ze via allerlei landelijke media oproepjes aan jongeren om hun WhatsApp-gesprekken te doneren aan de wetenschap. Ze kreeg voldoende reacties, al kwam dat volgens haar mede doordat ze cadeaubonnen verlootte onder de deelnemers. “Jongeren zijn voorzichtig met het delen van dat soort privégesprekken, en dat is maar goed ook.”

De grootste afwijkingen van de standaardtaal vond ze in de sociale media die binnen het zogenaamde chatgenre vallen, zoals MSN en WhatsApp. Dat is logisch, want in dat genre communiceer je vooral snel en bovendien één-op-één, waardoor je je meer vrijheden kunt permitteren dan bijvoorbeeld op een openbaar medium als Twitter. Opvallender vond Verheijen de verschillen in leeftijd: “Jongeren tussen de 12 en 17 jaar weken veel meer af van de standaard dan jongeren tussen 18 en 23 jaar. In die vroege fase zijn jongeren sowieso misschien wat ‘rebelser’, en creëren ze onderling een soort groepstaaltje. Terwijl de jongvolwassenen al meer de neiging hebben zich te conformeren naar de regels, wellicht omdat ze anders niet serieus worden genomen.”

Passief of actief

In een andere studie onderzocht ze in hoeverre het socialemediagebruik van scholieren invloed had op hun schoolse taalvaardigheid. Daarvoor ging ze een groot aantal middelbare scholen, mbo-scholen en universiteiten af in de regio Nijmegen. Ze liet honderden scholieren en studenten enquêtes invullen over hoeveel en hoe ze sociale media gebruiken, bijvoorbeeld berichtjes ontvangen (passief) of ook zelf versturen (actief). Vervolgens liet ze diezelfde scholieren een kort opstel schrijven en beoordeelde ze de kwaliteit van hun werk met daarvoor ontwikkelde software. Die software kijkt niet alleen naar spelling, maar ook bijvoorbeeld naar afwisselend woordgebruik en de complexiteit van de zinnen.

Voor alle jongeren gold dat actief gebruik van sociale media een positief verband liet ziet met de schoolse schrijftaken. Jongeren die aangaven vaker berichtjes te schrijven (op verschillende media, aan veel mensen en van jongs af aan) en daarin te spelen met taal, schreven betere schoolteksten. Aan de andere kant deden jongeren die alleen veel appjes lezen het minder goed op de schoolse schrijftaken.

Hier kun je tegenwerpen dat onduidelijk is wat de oorzaak is en wat het gevolg, maar uit een derde experiment kwam wél een causaal verband. Daarin moest de experimentele groep een kwartier lang whatsappen, terwijl de controlegroep mandala’s moest inkleuren. Daarna schreven beide groepen een verhaal. In dit experiment maakten de kinderen die geappt hadden minder spelfouten in hun teksten dan de kinderen die gekleurd hadden.

De promovendus kan hier wel een verklaring voor bedenken: “Als je vooral berichten van anderen ontvangt, bevatten die berichten veel input die afwijkt van het Standaardnederlands. Als je dat steeds te zien krijgt, zonder dat je daar zelf bewust mee bezig bent, dan ga je misschien denken dat dat is hoe het hoort, ook in een andere context. Als je zelf typt, denk je meer na over de manier waarop je schrijft. En kan het juist een goede oefening zijn voor je algehele schrijfvaardigheid.”

Kip of ei

De meeste verbanden – zowel positief als negatief – vond ze voor de lager opgeleide jongeren. Verheijen: “Dat suggereert dat zij vatbaarder zijn voor beïnvloeding van het ene register op het andere. Maar een verband zegt niets over de causaliteit. Dus je zou ook kunnen zeggen dat jongeren die beter presteren op een schoolse schrijfvaardigheid, meer behoefte hebben om te typen op sociale media, en dat jongeren die slechter scoren passiever zijn op sociale media.”

Toch vond de promovendus overwegend positieve effecten bij actief gebruik van WhatsApp. Welke lessen kunnen we hieruit trekken? Moeten we leerlingen voortaan laten whatsappen in de les Nederlands? Dat gaat toch een stapje te ver volgens Verheijen. “Jongeren brengen al genoeg uren door met hun telefoon: dat maken de zelfrapportages wel duidelijk.”

Vervolgonderzoek is dus noodzakelijk om te ontdekken waar die positieve effecten vandaan komen. “Uit mijn onderzoek blijkt dat het vooral gaat om actief taalgebruik. Mijn vervolgvraag is: wat heeft meer effect op de schrijfvaardigheid, het lezen van boeken of het typen van WhatsApp-berichten? Ook ben ik benieuwd naar de rol van code-switching: het wisselen tussen verschillende registers. Meertaligen hebben een cognitief voordeel door het continue wisselen tussen talen, misschien geldt hetzelfde voor socialemediagebruikers?”

Bron

Lieke Verheijen, Is textese a threat to traditional literacy? Dutch youths’ language use in written computer-mediated communication and relations with their school writing. Proefschrift verdedigd aan de Radboud Universiteit op 25 januari 2019.

ReactiesReageer