In de eerste maanden van het jaar merken we dat de zon al weer wat meer kracht begint te krijgen. Dit komt omdat dit hemellichaam waar we ons leven aan te danken hebben, dagelijks hoger aan de hemel komt te staan. Maar niet alleen staat de zon hoger aan de hemel, dagelijks kan ze ongeveer vier minuten langer schijnen dan de dag ervoor. Gedurende elke week in de periode van februari tot eind mei wordt de daglengte dus zowat een half uur groter.
Op 21 december staat de zon ‘s middags rond half een op slechts 14 graden boven de horizon. Ze komt om ongeveer kwart voor negen op en gaat om ongeveer half vijf ‘s middags al weer onder. Rond 21 maart is de zon van ongeveer half zeven ‘s morgens tot half zeven ‘s avonds boven de kim. En rond 21 juni kunnen we de zon bewonderen van circa 20 minuten over vijf tot vijf over tien ‘s avonds (Nederlandse zomertijd). Op 21 juni staat de zon om half twee ‘s middags (Ned. zomertijd) op maar liefst 61 graden boven de kim. Op deze manier ontvangen wij veel warmte, die ondermeer wordt uitgedrukt in Joules per vierkante centimeter. Tijdens een winterdag bij bewolkt weer is de warmtestraling soms niet eens 100 J/cm2. Maar tijdens een warme, zonnige zomerdag kan de globale straling, zoals dit heet, wel 3000 J/cm2 bedragen!
Overigens zijn er grote verschillen tussen het uiterste noorden en het uiterste zuiden van het land. Midden in de winter is de daglengte op Terschelling bijna een half uur korter dan in Maastricht, maar hartje zomer juist een half uur langer! Rond 21 maart zijn overal ter wereld de dagen even lang. In de vakantielanden rond de Middellandse Zee schijnt de zomeravondzon wel meer dan een uur korter dan bij ons (zou u misschien niet denken) en in de tropen komt de zon het gehele jaar door om ongeveer zes uur ‘s morgens op en gaat ‘s avonds om rond zes uur onder. In dat laatste gebied kent men overigens nauwelijks avondschemering, zoals bij ons. Het is er na zonsondergang met een kwartiertje donker. Dit komt omdat de zonnebaan ‘s middags vrijwel recht naar beneden gaat als de zon naar de kim zakt, in de gebieden dichter bij de polen, zoals bij ons, beschrijft ze een hoek ten opzichte van de kim, waardoor het langer duurt voordat de zonneschijf geheel achter de horizon is verdwenen.
Inmiddels kunnen we tijdens mooie februaridagen al weer circa 500 J/cm2 aan warmte van de zon ontvangen. Vooral aan het einde van de maand neemt de kracht van de zon sterk toe. Vaak gaat dit samen met helder weer, waarbij het zicht bijzonder goed kan zijn. Vooral in de wintersportgebieden kan men dan al in de zon zitten. In het hooggebergte is de lucht, met name als er een hogedrukgebied ligt, bijvoorbeeld boven de Alpen, gewoonlijk bijzonder droog, dankzij de dalende luchtbewegingen in het hogedrukgebied. In de dalen is dan vaak bewolking en koude lucht aanwezig, terwijl de hooggelegen wintersportgebieden zich in de zon koesteren. Niet alleen is de zonnestraling boven het sneeuwdek bijzonder intens (zonnebril mee!), maar zeker op beschutte plaatsen loopt de temperatuur dan al weer op tot ver boven nul. Dat de aanwezige sneeuw hierbij niet smelt komt juist omdat de lucht zo droog is. Ook sneeuw verdampt namelijk en dat gaat het best in droge lucht. Maar die verdamping onttrekt warmte aan de sneeuw, zodat deze koud genoeg blijft om niet te smelten. Overigens kunnen de nachten tijdens zo’n zonnige hogedrukweer-periode nog altijd erg koud zijn: strenge vorst is dan – zeker hogerop – eerder regel dan uitzondering. Men kan dan ook na een wintersportvakantie in de nawinter al mooi gebruind terugkomen.
In Nederland lukt dit nog niet. Op lagere niveaus is de zonnestraling vaak versluierd en daardoor minder intens. De straling is minder intens vanwege meer vocht in de lucht en de op veel plaatsen aanwezige luchtverontreiniging die soms onder een inversie (een deksel op een pan) opgesloten blijft. De eerste mooie dagen, dat we in Nederland in de zon kunnen zitten, zijn meestal eind maart, althans in het zuidoosten van het land. Daar zijn dan al temperaturen tot 20 graden mogelijk. Alhoewel … de laatste jaren zijn er zelfs in februari al temperaturen tot 20 graden voorgekomen. Aan zee blijft de temperatuur als gevolg van het nog koude zeewater een stuk lager, maar zeker wat later in het seizoen is het aantal uren dat de zon te zien is aanmerkelijk groter dan in het binnenland. In april komt de temperatuur ook in het midden van het land vaak wel een keertje boven de 20 graden, maar de laatste jaren zijn zelfs hier al temperaturen tot of zelfs boven de 25 graden gemeten. In 1968 is het in april zelfs een keer ruim 30 graden geworden! Lees hiervoor onze weerhistorie.
Veel mensen beweren dat je van een voorjaarszon sneller bruin wordt dan van een najaarszon. Deze bewering is juist. Voor een goede bruining moet de zon in Nederland hoog aan de hemel staan. Maar bovendien moet de temperatuur natuurlijk aangenaam zijn. De hoogste zonnestand gedurende de dag is eind maart gelijk aan die gedurende half september. Maar in maart is het dan – zeker in de kustprovincies – vaak nog te koud om aangenaam buiten te kunnen zijn, terwijl het half september niet zelden nog warm genoeg is om naar het strand te gaan. In april, als de lente goed op dreef komt, komt de temperatuur pas aan het einde van de maand gemiddeld ongeveer overeen met die van half oktober, namelijk ongeveer 15 graden! Maar het is dankzij de veel hogere zonnestand eind april toch een stuk aangenamer om in de zon te zitten als half oktober, als de zon nog maar net zo hoog staat als in de tweede helft van februari. Deze najaarszon bruint dan vrijwel niet meer, maar de late aprilzon des te meer!