Naar de content

Wakker worden met ijsbeeralarm

Verslag van de Spitsbergen-expeditie door vogelonderzoeker Kees Schreven

Kees Schreven.

Vogelonderzoeker Kees Schreven ging afgelopen juli mee op expeditie naar Spitsbergen. Hij bestudeert hoe de kleine rietgans omgaat met het veranderend klimaat in het poolgebied. Voor NEMO Kennislink hield hij een dagboek bij. Een reisverslag langs ganzenkeutels, gletsjermuren en nieuwsgierige ijsberen.

De poolgebieden warmen sneller op dan de rest van de wereld. Om de gevolgen daarvan in kaart te brengen, vertrokken afgelopen juli vijftig wetenschappers op de Nederlandse SEES-expeditie (Scientific Expedition Edgeøya Svalbard) naar Spitsbergen, georganiseerd door het Arctisch Centrum van de Rijksuniversiteit Groningen. Daarnaast klommen ook vijftig toeristen aan boord van het onderzoeksschip Ortelius. Het team voer vanaf de hoofdstad Longyearbyen in tien dagen naar het oostelijke eiland Edgeøya en terug, en ging op zoveel mogelijk plekken aan land. Een van de wetenschappers was Kees Schreven, bioloog bij het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW) en broer van Kennislink-redacteur Stijn,. Hieronder volgt zijn reisverslag.

Kees Schreven aan boord van het schip Ortelius.

Kees Schreven.

10-12 juli: Het gaat toch gebeuren!

Even leek ik met tientallen andere deelnemers niet mee te kunnen, door een pilotenstaking bij vliegmaatschappij SAS. Ik zou 8 juli vertrekken, maar die vlucht werd geannuleerd. Gelukkig heeft Spitsbergen dankzij de gouverneur een uitzonderingspositie gekregen bij de stakingen en gaan de vluchten weer door. Ik ga toch nog aankomen in de hoofdstad Longyearbyen, precies een paar uren voordat de boot vandaaruit zal vertrekken volgens de planning. Na alle drukte op Schiphol, vlieg ik naar Oslo en intussen zijn we al met vijf SEES-wetenschappers bijeen: drie van Naturalis en één van het Duitse Alfred Wegener Instituut.

13 juli: 78° noorderbreedte

Na 2,5 uur vliegen vanaf Oslo zien we vanuit de lucht de bergtoppen en gletsjers van Spitsbergen prachtig onder ons doorschuiven. Aangekomen in Longyearbyen hebben veel ‘blauwe jassen’, oftewel andere SEES-wetenschappers, zich al verzameld op het plein. Verderop heeft een lawine kortgeleden enkele huizen weggevaagd. Op de hellingen rondom het stadje worden schermen gebouwd om een volgende lawine te voorkomen. We gaan aan boord van de “Ortelius” terwijl de laatste voorraden naar binnen worden getakeld. Na uitgebreide veiligheidsinstructies is het zover: we varen!

Het onderzoeksschip, de Ortelius.

Kees Schreven.

14 juli: Spitse bergen en mist

Vanaf zee kun je mooi zien waarom Spitsbergen zo heet: alle spitse bergjes naast elkaar geven een zaagtandprofiel zoals Willem Barentsz ze bij de ontdekking aan de westkust in 1596 ook gezien moet hebben. Als eerste gaan we voorbij Sørkapp, de zuidpunt van Spitsbergen, naar Stellingfjellet, waar een grote zeevogelkolonie zit. Helaas hangt hier mist en kunnen we niet aan land. Mist betekent dat we niet kunnen zien of er ijsberen op land lopen, en veiligheid gaat altijd voor. Toch is te zien aan de vele voorbijvliegende kortbekzeekoeten, drieteenmeeuwen en noordse stormvogels dat we dichtbij de klif zijn. We spenderen de dag aan boord met lezingen over de onderzoeken, bijvoorbeeld tellingen van zeevogels en -zoogdieren, plastic afval in zee, en het DNA van rendieren.

15 juli: Plan A, B, C, en D!

Om 7:00 worden we weer gewekt via de intercom, maar deze keer met ‘ijsbeeralarm’: ons plan om vandaag in Rosenbergdalen en Kapp Lee aan land te gaan gaat niet door, omdat er een ijsbeer ligt. Bij Kapp Lee liggen ongeveer honderd walrussen op het strand uit te buiken. We varen twintig kilometer noordwaarts naar Barentsøya in de hoop dat we daar speciale meertjes kunnen onderzoeken. ‘Helaas’ ook hier twee ijsberen. IJsberen zijn tegenwoordig steeds vaker op land te vinden, omdat het ze niet allemaal lukt om met het ijs mee te trekken naar de noordpool. Dat zee-ijs breekt in het voorjaar steeds vroeger en sneller op door de klimaatopwarming. Door de telescoop zie ik hier nog 46 adulte kleine rietganzen.

We gaan terug naar Kapp Lee met het plan om hier de walrussen beter te bekijken. Het lijkt te kunnen, maar op het laatste moment komt hier wéér een ijsbeer over een heuvel aangelopen. We varen zestig kilometer naar noordwest om uiteindelijk de Negribreen-gletsjer vanaf het water te bekijken. Als we ervoor varen in tien kleine zodiacs (kleine bootjes), is het een indrukwekkende muur van ijs, met daarvoor allerlei schotsen smeltend ijs die in het water drijven, klein en groot, van wit tot diepblauw, waar we tussendoor manoeuvreren.

16 juli: Aan land!

We liggen weer voor anker bij Rosenbergdalen. Het is zonnig en warm. Eindelijk krijgen we te horen dat we aan land kunnen! Op het land kan ik mijn onderzoek naar de kleine rietgans uitvoeren. Met een groep van veertig ga ik mee op een grote wandeling over de helling en door de vallei. De zodiacs pendelen op en neer van de boot naar de kust om iedereen naar land te brengen. Na het strand begint de groene begroeide vallei waar rendieren lopen. Dat is ook de beste plek voor de ganzen. Op de begroeide plekken zien we dat er inderdaad ganzen zijn geweest: er liggen keutels, vooral oud, maar ook verse, en er vliegen ook enkele kleine rietganzen over.

Ik hoop op zoveel mogelijk plekken op onze reis ganzenkeutels en gras te verzamelen. Daarmee kan ik bestuderen of het voedsel voor ganzen overal even goed is. Ze eten gras en andere kruiden, maar jonge planten hebben een hoger eiwitgehalte dan oude planten. Kleine rietganzen broedden van oudsher in West-Spitsbergen, maar het voorjaar begint er steeds vroeger doordat het steeds warmer wordt. Mogelijk komen ze nu te laat aan om het beste gras te kunnen eten. We verwachten dat ze zich aanpassen door naar de koudere gebieden te trekken, zoals de oostkant waar wij nu zijn. Hier smelt de sneeuw later in het voorjaar dan in het westen, dus denken we dat het gras jonger en eiwitrijker is. De ganzen hebben goed voedsel nodig om te kunnen ruien en om de jongen te laten opgroeien. Aan de andere kant warmt het klimaat in het oosten sneller op dan in het westen, dus misschien zal het oost-west verschil ooit verdwijnen.

Als we net lekker op weg zijn, wordt er weer een ijsbeer gemeld en keren we terug naar de boot. Voor de laatste groep is het spannend, want de ijsbeer is nogal nieuwsgierig en hij lijkt ze te achtervolgen.

14 juli - Spitse bergen

Het “zaagtandprofiel” van de spitse bergen zoals Willem Barentsz ze in 1596 ook gezien moet hebben.

Kees Schreven.

15 juli - Negribeen-gletser

Per zodiac-bootje naar de Negribreen-gletsjer.

Kees Schreven.

15 juli - Negribeen-gletser

De Negribreen-gletsjer.

Kees Schreven.

16 juli - Rosenbergdalen

De rendierenvallei van Rosenbergdalen.

Kees Schreven.

16 juli - IJsbeer op Rosenbergdalen

De laatste groep zit net op tijd in de zodiacs. De ijsbeer (links) heeft het strand bereikt.

Kees Schreven.

17 juli - Walrussen op Kapp Lee

Walrussen op het strand van Kapp Lee.

Kees Schreven.

17 juli - IJsbeer op Kapp Lee

Een ijsbeer tussen de rotsblokken, gezien door de telescoop.

Kees Schreven.

17 juli - IJsbeer en rendier

IJsbeer en rendier op Kapp Lee, gezien door de telescoop.

Kees Schreven.

17 juli: Walrussen en nog meer ijsberen

We grijpen onze kans om te landen bij de walrussen bij Kapp Leestasjonen. Hier stond ooit een Nederlands onderzoeksstation. Ongeveer honderd walrussen liggen er voor pampus. Aan de kleur zie je hoelang ze er al liggen: als ze net het water uit komen, zijn ze wittig, maar langzaam kleuren ze bruin en na een paar dagen roze, als de huid weer beter doorbloed raakt. Ook liggen er honderden walrussenschedels, getuigen van een triest jachtverleden.

Na een paar lezingen aan boord liggen we weer voor Barentsøya. Er lopen twee ijsberen, dus we kunnen weer niet aan land. Vanaf de boot zie ik wel 35 brandganzen, zonder jongen, met de telescoop. Ik kijk overal hoeveel ganzen er zijn en of ze jongen hebben, om te weten waar de ganzen tegenwoordig (succesvol) broeden. Opeens komt er een derde ijsbeer tevoorschijn die we vanaf de boot prachtig kunnen bekijken. Een indrukwekkend gezicht: hij loopt net zo makkelijk over ongelijke rotspartijen als over gras.

18 juli: Ureinskagen en Andsjøen

Het is inmiddels normaal: ’s ochtends hebben we alweer twee ijsberen in de kijker. Scouts gaan een groot schiereiland verkennen of we daar kunnen landen. Er kan alleen een klein groepje wetenschappers aan land. Eén ervan ziet er 58 kleine rietganzen en 27 brandganzen op een plasje, en neemt ook keutels mee. Ze hebben geen jongen. Omdat de rest niet aan land kan, maken we een cruise met zodiacs rond het schiereilandje Ureinskagen (waar een klein groepje wetenschappers wel weer het land op kan). Op het strand zie we walvisbotten (onderkaken) liggen, zo groot als een boomstam. In de avond mag ik mee met een kleine groep om bij het meertje Andsjøen onderzoek te doen, vlakbij een oud hutje, de Würzburgerhytta, op het schiereiland Sundneset. Het is een prachtige plek met het spiegelgladde water en de heuvels in het avondlicht. Zowel kleine rietganzen als brandganzen zijn hier geweest; er liggen veel keutels van beide. De keutel van een kleine rietgans is iets dikker dan een brandganskeutel, en die van jongen nog smaller en korter.

19 juli: Jonge ganzen

We liggen in Russebukta, de “Russenbaai”, en hier kunnen we gelukkig allemaal aan land. Later wordt er een ijsbeer ontdekt, maar die blijft ver weg. Al lijkt een paar kilometer ver weg, je moet voorzichtig blijven: voor een ijsbeer is het slechts een kwartiertje lopen. Er zijn hier uitgestrekte vlaktes met meertjes en rijke begroeiing, dus aantrekkelijk voor ganzen. We vinden ook veel verse ganzenkeutels van brand- en kleine rietganzen. Op de meertjes zien mensen honderden ganzen, en aan de kust zie ik zelf een groep van 270 adulte kleine rietganzen. Ook steken er aan de kust kopjes van (minstens twee) families kleine rietganzen met jongen boven de kliffen uit: ze broeden er dus! Ook brandganzen hebben er jongen (acht paar met 19 jongen).

20 juli: Kliffen

We varen langs Stellingfjellet voor een herkansing, maar ook nu is deze klif gehuld in mist. Dus besluiten we de oostkant achter ons te laten en weer om de zuidpunt heen naar de westkant van Spitsbergen te gaan. We varen het fjord Hornsund binnen, een prachtig gezicht met mist, donkere luchten, bergen rondom, avondzon in de rug. De klif Gnålberget lijkt op ons af te komen. Er broeden vele duizenden zeevogels. Door die vogels komt er veel schijt en dus voedingsstoffen onder de klif terecht. Vaak zie je onder zeevogelkliffen dan ook groene plekken met een rijke begroeiing. Hier profiteren op hun beurt de ganzen van. We zien er 120 kleine rietganzen en 50 brandganzen. Aan land verzamel ik weer wat keutels.

21 juli: Kleine alken

We zijn weer 100 kilometer noordwaarts gegaan en liggen nu in Bellsund, om bij Ingeborgfjellet aan land te gaan. Hier zit een grote kolonie van kleine alken. Duizenden nestelen tussen de rotsblokken die aan de voet van de klif liggen. We wandelen erlangs, terwijl ze in groepen van honderden boven ons vliegen, een prachtig gezicht, en terwijl ze voortdurend hun lachende roepjes laten horen. Van ganzen vinden we hier alleen oude keutels. Op een tweede landingsplek bij de Van Muydenbukta zien we wel ganzen en verse keutels.

18 juli - Sundneset

Ganzenkeutels op het schiereiland Sundneset

Kees Schreven.

18 juli - Andsjøen op Sundneset

Het meertje Andsjøen op schiereiland Sundneset.

Kees Schreven.

19 juli - Familie kleine rietganzen

Twee families van de kleine rietgans met jongen.

Kees Schreven.

20 juli - Klif Hornsund

De klif bij fjord Hornsund.

Kees Schreven.

20 juli - Fjord Hornsund

Onderzoekers bij fjord Hornsund

Kees Schreven.

21 juli - Ingeborgfjellet

Kleine alken op de rotsen van Ingeborgfjellet.

Kees Schreven.

21 juli - Klif bij Ingeborgfjellet

Zeevogelkolonie op een klif bij Ingeborgfjellet.

Kees Schreven.

22 juli - Longyearbyen

Terug in de haven van Longyearbyen.

Kees Schreven.

22 juli: Slot

We zijn terug in de haven van Longyearbyen. In de universiteit UNIS houden we een symposium over alle onderzoeken en blikken we terug op de expeditie. Er is veel gedaan, ondanks dat we maar op weinig plekken aan land konden vanwege de vele ijsberen. Er zijn paddenstoelen verzameld, wieren, mossen, bodem-, water- en luchtmonsters, en poep van walrussen, zeevogels en ganzen. Er zijn allerlei metingen verricht aan kreeftjes, broeikasgassen, en permafrost. Allerlei waarnemingen zijn genoteerd. Zelf heb ik kunnen vaststellen dat er dit jaar kleine riet- en brandganzen op de oostelijke eilanden hebben gebroed, en heb ik genoeg materiaal om de voedselkwaliteit van verschillende plekken te analyseren.

Tot slot hield schrijver en acteur Ramsey Nasr een betoog over de duurzaamheid van Arctisch toerisme. Hij heeft Spitsbergen al verschillende keren bezocht en deed ook verslag van de vorige expeditie in 2015. De conclusie: ambassadeur worden van de poolregio’s zou niet een eventueel gevolg moeten zijn van een toeristisch bezoek, maar een voorwaarde voor zo’n bezoek.

Veel reizigers hebben inderdaad getwijfeld of deze reis naar het poolgebied wel verantwoord was. We genereren heel wat broeikasgassen met onze reis. Toch ben ik gegaan, omdat het belangrijk is voor Nederland dat het verhaal van de snelle veranderingen van het poolklimaat verteld wordt. Net als andere deelnemers, heb ik CO2-compenserende initiatieven gesteund. Ik hoop dat Nederland door onze expeditie zich meer bewust wordt van wat onze keuzes voor gevolgen hebben voor het klimaat en de natuur in de wereld, zelfs ver weg, en dat we daar ook naar gaan handelen.

IJsbeer en rendier, gezien door de telescoop.

Kees Schreven.
ReactiesReageer