Naar de content

'Waarom zou je niet álle Nederlandse namen willen onderzoeken?'

Interview met Gerrit Bloothooft, een naamkundige met een missie

Meertens Instituut/CBG

Deze maand gaat taalkundige Gerrit Bloothooft met pensioen. Hij kijkt terug op een veelzijdige carrière: hij begon als natuurkundige, werkte met ‘big data’ toen de term nog niet eens bestond en stortte zich uiteindelijk op de naamkunde. Dankzij hem kwamen alle Nederlandse namen uit de Gemeentelijke Basisadministratie Personen in de bekende Voornamenbank en Familienamenbank terecht.

Welke Nederlander is niet bekend met de Voornamenbank van het Meertens Instituut? Per dag raadplegen (tien)duizenden bezoekers deze databank, waarvan het gros bestaat uit aanstaande ouders die een naam zoeken voor hun kind. Je leest wat de betekenis of de populariteit is van een naam. Ook de Familienamenbank is populair. Daarop kun je bijvoorbeeld zien waar in Nederland jouw achternaam voorkomt.

De databanken zijn ontwikkeld door het Meertens Instituut. Sinds 2006-2007 zijn dankzij naamkundige Gerrit Bloothooft alle namen uit de Gemeentelijke Basisadministratie Personen (sinds 2014 bekend als Basisregistratie Personen) erin opgenomen. Bloothooft zelf was als tiener al nieuwsgierig naar de herkomst van zijn bijzondere achternaam. Zo besloot hij op zijn zestiende de archieven in te duiken. De gegevens die hij toen met pen overschreef in een notitieboek, zouden hem tijdens zijn carrière nog goed van pas komen.

Zijn loopbaan was vrij onconventioneel: hij haalde zijn ingenieurstitel in Delft en vervulde daarna zijn militaire dienstplicht als onderzoeker bij TNO in Soesterberg. Zijn toenmalig leidinggevende bezorgde hem een promotieplek aan de Vrije Universiteit. Daar ontwikkelde hij een computersysteem om de zangstem in kaart te brengen. Vanwege die specialisatie werd hij in 1982 gevraagd om te komen werken voor de vakgroep Fonetiek, de voorloper van Taalwetenschap in Utrecht.

Hoe ben je vervolgens in het naamkundig onderzoek gerold?

“Een paar jaar na mijn komst in Utrecht werd de vakgroep Computer en Letteren opgericht, waar ik een vaste aanstelling kreeg. Die groep had tot doel om te kijken wat digitalisatie en digitale technieken binnen de faculteit Geesteswetenschappen konden betekenen. Maar de faculteit was er nog niet rijp voor. Het idee dat je een opleiding in die richting zou moeten initiëren, sloeg helemaal niet aan. In de jaren negentig is de vakgroep ter ziele gegaan. Maar mijn interesse voor naamkunde is daar wel gewekt.”

“In die tijd ontwikkelde ik een computersysteem om familiestambomen te reconstrueren. Dat deed ik aan de hand van gegevens over mijn eigen achternaam, die ik als zestienjarige al had verzameld in archieven. In mijn systeem nam ik alleen de brongegevens op, zoals geboorte, huwelijks- en overlijdensgegevens, en liet de computer de familie reconstrueren. Ik kon het systeem verifiëren met mijn eigen data. Dat werkte vrij goed.”

“Ik had alleen nog geen oplossing voor de grote spellingsvariatie in namen. Daarvoor had ik materiaal nodig om de computer te trainen om die te herkennen. Dat leidde tot een periode waarin ik persoonsnamen begon te verzamelen uit historische bronnen. Zo kwam ik in de naamkunde terecht, maar ik had een andere benadering dan de meeste naamkundigen.”

Waarin verschilde jouw benadering?

“Naamkundigen deden in mijn ogen wel interessant onderzoek, maar het was vaak gebaseerd op een kleine steekproef. Ze werkten in die tijd helemaal niet met big data. En ik dacht: als je iets van persoonsnamen wilt weten, waarom zou je dan niet álle Nederlandse namen willen onderzoeken. Maar er bestond helemaal geen drive om dat te ontwikkelen. Toen ben ik in 2005 naar Binnenlandse Zaken gegaan en heb gevraagd: kan ik die data krijgen voor wetenschappelijk onderzoek.”

“In 2000 was de wet op de Gemeentelijke Basisadministratie Personen (GBA) zodanig verruimd, dat universiteiten en instituten daar een beroep op mochten doen voor onderzoeksgegevens. Ook bijvoorbeeld voor medische bevolkingsonderzoeken, zoals naar borstkanker. Vanuit de Universiteit Utrecht en het Meertens Instituut deden we een gecombineerde aanvraag voor naamkundig onderzoek. Toen heb ik in 2006 eerst de voornamen van alle Nederlanders gekregen en in 2007 alle familienamen van Nederland.”

En deze gegevens zijn nu terug te vinden in de Voornamenbank en Familienamenbank?

“Op het Meertens Instituut werden de namen toegevoegd aan de bestaande Voornamenbank en de Familienamenbank, die respectievelijk 20.000 en circa 100.000 namen bevatten. Met de namen uit de GBA erbij kwamen we toen op 600.000 voornamen en 340.000 familienamen. Een verveelvoudiging dus, en bovendien compleet: nu hadden we alle namen van Nederland. Die data van de GBA zijn een goudmijn voor de naamkunde. Vooral omdat ze allerlei extra informatie bevatten, zoals geboorteplaats, geboortedatum, namen van ouders. Ik vind het heel interessant om aan de hand van die data te kijken wat de keuze in naamgeving zegt over onze samenleving. Ik gebruikte die gegevens ook voor de Migratiedatabank. Daarmee liet ik onder andere zien dat Nederlanders tamelijk honkvast zijn. “

Heeft de nieuwe privacywet, de AVG, consequenties voor naamkundig onderzoek en de databanken?

“Voor historische namen niet, want met alles wat meer dan honderd jaar oud is mag je doen wat je wilt. Maar met moderne gegevens moet je heel zorgvuldig omgaan. Bij de Voornamen- en Familienamenbank hebben we onmiddellijk nagedacht over privacy. We hebben toen gekeken hoe men dat internationaal doet, en daar geeft men nooit frequenties onder de vijf. Dus daar houden wij ons op alle niveaus aan. Als we bijvoorbeeld gemeentedata tonen, dan krijg je geen namen te zien met minder dan vijf naamdragers. We hebben er bijna nooit klachten over gehad. Wel het omgekeerde: van mensen die verbaasd waren dat hun naam er om door ons gestelde privacyredenen niet bij stond.”

“We geven wel alle namen van Nederland: ook als ze minder dan vijf keer voorkomen, maar dan zonder getal. Ik vond het belangrijk dat ouders weten welke namen geaccepteerd zijn door de ambtenaren van de Burgerlijke Stand. Vroeger ging dat nogal willekeurig, maar nu kunnen ambtenaren precies zien of de naam al eerder gegeven is of niet. Ze gebruiken de Voornamenbank zelf ook regelmatig. We hebben nu veel minder gedoe over het al dan niet accepteren van voornamen.”

“Bij de Voornamenbank proberen we iedere vier jaar een update te geven, want voorkeuren veranderen snel. Bij de selectie die we dit jaar hebben gemaakt, kostte het wel iets meer moeite door de AVG. Juristen werden nu veel zenuwachtiger. Maar we houden goed rekening met privacy en gaan heel zorgvuldig met de gegevens om. Toch is het buitengewoon uitzonderlijk dat we alle namen krijgen hoor. Er is geen land in de wereld waar namen op deze manier voor onderzoek beschikbaar zijn.”

Zipf-verdeling bij nieuwe namen

Namen volgen een zogenaamde Zipf-verdeling: er zijn veel unieke namen en maar weinig namen die heel populair worden. Dit is eenvoudig te verklaren volgens Bloothooft: nieuwe namen hebben eigenschappen die wel of niet aanslaan bij ouders, zoals beginletter, klank en lengte. Die eigenschappen zijn zodanig verdeeld over alle mogelijke nieuwe namen dat die bij het ontstaan onmiddellijk Zipfiaans verdeeld zijn.
Lees het volledige artikel van Gerrit Bloothooft op Neerlandistiek.nl.

Gerrit Bloothooft

Zijn er nog doelen die je wilt verwezenlijken na je pensioen?

“Mijn ultieme doel is om vanaf 1811 een historische bevolkingsadministratie beschikbaar te hebben die aansluit bij de moderne Basisregistratie Personen. Zo’n registratie is van fundamenteel belang voor sociaal-historisch, demografisch en bijvoorbeeld ook genetisch onderzoek. Als dat gerealiseerd wordt tussen nu en tien jaar dan zou ik wel iets moois achterlaten. En het kan, want de Fransen hebben de Burgerlijke Stand in 1811 goed opgezet en georganiseerd. Alleen moeten uit de losse akten van geboorte, huwelijk en overlijden de bijbehorende personen afgeleid worden, waarna je iedereen een historisch Burgerservicenummer kan geven. De gegevens ervoor zullen over een aantal jaren allemaal gedigitaliseerd zijn, en technisch kan het. Alleen willen genealogen zelf liever puzzelen dan dat ze dit door een computer laten doen.”

Heeft de naamkunde nog een toekomst?

“Nu met de Digital Humanities (een tak van de geesteswetenschappen waarin men onderzoek doet aan de hand van grote digitale collecties, red.) liggen er zeker kansen want namen staan vaak centraal bij het zoeken van informatie. Het probleem van de naamkunde is dat het zo langzamerhand oudere wetenschappers zijn. De meesten houden zich bezig met toponymie: de herkomst van plaats-, water- en veldnamen. Er is in Nederland heel veel kennis op dat terrein. Maar die kennis dreigt verloren te gaan, want er is weinig jonge aanwas. Er is geen universiteit waar je nog colleges naamkunde kunt volgen. Mijn colleges naamkunde zijn ook uit het curriculum gehaald.”

“Dat is het gekke met namen: ik hoef maar een artikeltje te schrijven en het komt in de krant. Met de zangstem was dat eigenlijk ook zo. Er zijn miljoenen mensen die zingen in Nederland, in koren of op een poppodium. Maar zowel de zangstem als namen zijn wetenschappelijk niet sexy genoeg.”

ReactiesReageer