Op 23 mei waren de verkiezingen voor het Europees Parlement. Ondanks alle oproepen om naar het stemhokje te hollen zijn deze verkiezingen verre van populair. Hoe komt dat?
Faces of Science Marij Swinkels en Jorrit Steehouder vinden het de hoogste tijd om jullie van een kleine historisch-politieke beschouwing te voorzien. En wie weet ren je daarna (voor het eerst) naar de stembus!
Je hebt het inmiddels vast al ergens voorbij zien komen: Spotify plaatste bijvoorbeeld een oproepje om te gaan stemmen, de NOS legt in een holy FAQ uit waar de Europese Unie (EU) allemaal invloed op heeft, op radio en TV wordt door een spotje met baby’s aan ons uitgelegd waarom jouw stem het verschil kan maken, ‘onze’ Universiteit Utrecht organiseert een Festival Europa, en de SP lanceerde een zogenaamde satirische spot over de lijsttrekker van de PvdA.
Kortom: de Europese verkiezingen zijn niet te missen! Toch loopt de gemiddelde Nederlander niet warm voor de verkiezingen – een trend die zich uit lijkt te drukken in de opkomstcijfers. Waar de opkomst voor de Tweede Kamerverkiezingen in 2017 boven de tachtig procent lag, was dat voor de Europese verkiezingen de laatste keer slechts 37 procent. In Europa als geheel is dat iets meer dan 42 procent. Hoe kunnen we dat uit historisch-politiek oogpunt verklaren?
Onverschilligheid en Europa
Paul-Henri Spaak1, premier van België en een van de grondleggers van het Verdrag van Rome, schreef in 1971 in zijn memoires: ‘There were many skeptics about at the time. But most people were not hostile, merely indifferent’. Als we kijken naar het imago dat Nederlanders van de EU hebben (figuur 1), dan zien we dat die onverschilligheid ook vandaag de dag nog bestaat.
Over het algemeen wordt de EU, met uitzondering van 2013, meer positief dan negatief gezien. Maar wat daar – letterlijk – als rode draad doorheen loopt is de ‘neutrale’ opinie van Nederlanders over de EU. Over de periode 2000-2018 was die opinie tussen de 34 en 42 procent. Dat betekent dus dat gemiddeld ruim een derde van de Nederlanders ‘neutraal’ tegen de EU aankijkt. Dat zou een eerste verklaring kunnen zijn voor de lage opkomstcijfers, maar vertelt ons nog niet waar die onverschillige/neutrale houding vandaan komt.
We denken dat er drie mogelijke verklaringen zijn te vinden voor die neutrale/onverschillige houding ten opzichte van de EU, vanuit historisch-politiek perspectief. Ten eerste is het in het Europese politieke spel tussen Parlement, Commissie en Raad van Ministers niet altijd duidelijk wie ons vertegenwoordigt. Ten tweede is berichtgeving over Europa vaak een ‘ver-van-ons-bed-show’ en lijken politici de EU vooral als zondebok te gebruiken. En tot slot zijn er de Europese burgers zelf – wat zien zij als Europa? Iedereen voelt en denkt iets anders bij Europa, en dat heeft onder andere te maken met leeftijd en sociaal-economische positie.
Wie vertegenwoordigt ons?
Een veelgehoorde klacht over ‘de EU’ is dat ‘Brussel’ een ondemocratisch geheel is met te veel macht, en dat zorgt ervoor dat we er maar weinig vertrouwen in hebben. Maar hoe werkt de Europese besluitvorming precies? En wie vertegenwoordigt ons?
Over het algemeen kunnen we drie verschillende ‘visies’ op het besturen van Europa onderscheiden: een Europa van de mensen (het Europees Parlement), een Europa van ambtenaren (de Europese Commissie) en een Europa van staten (de Europese Raad en de Raad van Ministers)3. Op 23 mei stemmen we voor het Europees Parlement. Wanneer die verkiezingen voorbij zijn levert elke lidstaat (nu nog 28) een nieuwe Eurocommissaris (voor in de Europese Commissie) en wordt de nieuwe voorzitter van de Commissie aangewezen.
Over het aanwijzen van die voorzitter is heel veel te doen: het Parlement wil graag dat dit de winnende Spitzenkandidaat wordt (de leider van de grootste partij, zoals bij ons de VVD), maar de Europese Raad weet nog niet of ze dat ziet zitten: die nationale staten wijzen liever zelf een nieuwe voorzitter aan, om zo meer controle te kunnen houden.
Zo zie je al: er is geen eenduidige bestuurder van Europa, en om in Europa tot besluiten te komen moet er dus vooral worden samengewerkt tussen deze drie groepen. Dat vraagt wikken en wegen en eindeloos onderhandelen. Meestal achter gesloten deuren. En dat maakt het moeilijk voor ‘ons’ als publiek om te zien en te begrijpen wat er echt gebeurt. Die traditie van samenwerken in de ‘Brusselse bubbel’ maakt het voor kiezers moeilijk te begrijpen en controleren wat er daar plaats vindt.
We krijgen het gewoon niet te zien. En wat je niet kunt zien is ook moeilijk te beoordelen: dus wellicht dat dit een eerste logische verklaring is voor die portie ‘neutrale meningen’ over de EU. Het dynamische samenspel van Parlement, Commissie en Raad maakt besturen vooral een interne en soms moeilijk te doorgronden aangelegenheid en dat maakt het lastig om er een oordeel over te vellen.
Brussel is een makkelijke zondebok
Een gevolg van dit ingewikkelde proces van besluitvorming is dat ook de media en onze eigen politici moeite hebben om goed uit te leggen hoe dat precies werkt en hoe ze recht kunnen doen aan de ingewikkeldheid van besturen in de EU. Dat resulteert in versimpelde verhalen waarbij Nederlandse kranten berichten over ‘Brussel’ aan de ene kant en ‘Den Haag’ aan de andere, zonder duidelijk te maken welke rol beiden hebben gespeeld in Brusselse besluiten.
Er is dus een schijnbare tegenstelling tussen ‘Brussel’ en ‘Den Haag’: de Europese politiek versus onze eigen nationale politiek. Als het niet goed gaat, worden de negatieve consequenties toegeschreven aan ‘de Brusselse elite’, terwijl voordelen van Europese samenwerking worden toegeschreven aan ons eigen nationale bestuur4. Dat maakt het ingewikkeld om te bedenken wie we moeten geloven en denk je als kiezer misschien al gauw: “laat maar zitten, het zal wel.”
Een snelle blik op de kranten over het verbod op pulsvisserij laat bijvoorbeeld zien dat de ‘schuldvraag’ vooral ligt bij de Europese visserijcommissie, het Europees parlement, en de lobby van Frankrijk. Terwijl eenzelfde scan van krantenartikelen laat zien dat de alliantie tegen een Europees schokfonds vooral werd toegeschreven aan het succes van onze ‘eigen’ minister van financiën Wopke Hoekstra.
Ook ideologisch krijgen we veel verschillende verhalen voorgeschoteld: zo werd er vorige week in de Tweede Kamer een motie aangenomen waaruit blijkt dat de meerderheid van de partijen de tekst ‘ever closer union’ wil schrappen uit het Verdrag van Rome. Deze zinsnede uit het verdrag zou volgens de ondertekenaars van de Tweede Kamermotie symbool staan voor de gedachte van een ‘Europese superstaat’, waarin de nationale staten niets meer te zeggen hebben. Ook coalitiepartij CDA stemde voor de motie. En dat terwijl Wopke Hoekstra – een van de kopstukken van de partij – nog geen week later in Berlijn zijn liefde aan Europa verklaarde.
Nederlandse politici kennen zichzelf Europees succes toe en schuiven de schuldvraag liever af. In een recent artikel van wetenschappers van de Universiteit van Amsterdam zien we bijvoorbeeld ook dat Europese leiders in tijden van crisis geneigd zijn om in speeches de schuldvraag toe te kennen aan Europese instanties en weinig tot bijna niet te refereren aan hun eigen rol in diezelfde processen (terwijl die rol er dus wel degelijk is). De EU is in slechte tijden dus een makkelijke zondebok en zonder echte ‘Europese media’ of een echte ‘Europese politieke ruimte’ verandert dat beeld ook niet snel.
Europa als vredesproject of als economisch project?
Een derde mogelijke en veelgehoorde verklaring voor de neutrale of onverschillige houding tegenover Europa is dat Europa niet een duidelijk aansprekend ‘verhaal’ heeft. Iedereen beantwoordt de vraag ‘Wat is Europa?’ op een andere manier. Dat heeft te maken met verschillende generaties en verschillende uitwerkingen van Europese integratie voor verschillende groepen in de samenleving.
Onze ouders, opa’s en oma’s groeiden op met een heel ander verhaal over Europa dan onze generatie. Hoewel de samenwerking in 1952 begon met de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal (EGKS) – en dus behoorlijk economisch van aard was – was Europa óók een vredesproject om te voorkomen dan Frankrijk en Duitsland opnieuw met elkaar in oorlog zouden komen. Generaties van ouderen weten dit nog.
Maar voor jongere generaties is ‘oorlog’ een behoorlijk abstract idee, en het is niet duidelijk waarom Europa daarvoor nodig is. De Europese Commissie (EC) probeert jongeren daarom via uitwisselingsprogramma’s (zoals Erasmus) te stimuleren om in een ander Europees land te studeren, en om vriendschappen te sluiten die grenzen overstijgen. Jongeren kunnen zelfs gratis door Europa reizen met de trein!
Tegenwoordig is de rechtvaardiging voor de Europese samenwerking vooral een economisch verhaal. Maar ook dat economische verhaal kent zijn uitwerking langs verschillende lijnen. Hoewel we allemaal profiteren van de open grenzen (in vijf uur in Parijs) en gratis dataroaming, zijn de vruchten van de Europese samenwerking toch niet helemaal gelijk verdeeld. Europese economische samenwerking heeft ook negatieve gevolgen. Door de marktwerking op de gezamenlijke Europese markt verhuizen sommige bedrijven bijvoorbeeld naar andere Europese landen. Daarnaast is er ook concurrentie van werknemers uit andere Europese landen. De Nederlandse handelseconomie profiteert als geheel enorm van die open grenzen en de gemeenschappelijke euro, maar deze positieve economische uitwerking van Europa is weinig tastbaar en behoorlijk abstract. Dat terwijl de negatieve uitwerking – als mensen hun baan verliezen – heel duidelijk is. Ook hier geldt: successen worden als nationale successen geclaimd, en problemen op Brussel afgeschoven.
De negatieve uitwerking van economische samenwerking veroorzaakt dus ook onvrede over ‘Europa’. Tegelijkertijd zijn niet alle banen die verdwijnen ook daadwerkelijk de schuld van Europa. Ook de toegenomen globalisering van de wereldeconomie draagt hieraan bij. Als Europa zich in dit opzicht meer ‘tastbaar’ voor de burger wil opstellen, moet het dus iets doen aan de negatieve effecten van verregaande economische samenwerking en globalisering. Dat gebeurt nu al, bijvoorbeeld via het Europees Sociaal Fonds, waarmee de EU de economische verschillen tussen verschillende regio’s probeert te verkleinen en werkgelegenheid probeert te ondersteunen. Een groot speerpunt is bijvoorbeeld het aanpakken van jeugdwerkloosheid.
Al met al zijn er veel verschillende verhalen over Europa te vertellen, en manieren om uit te leggen waarom Europese samenwerking nodig is. In plaats van de diversiteit van deze verhalen voor Europese samenwerking te omarmen, lijkt het alsof mensen afhaken in de discussie over waar het met Europa naartoe moet – en misschien juist daarom maar kiezen voor een neutrale houding. Eén ‘gedeeld’ verhaal dat we wél terug zien komen onder Nederlanders is dat er geen betere toekomst buiten de EU lijkt te zijn: daar is ongeveer 85% het mee eens (zie figuur).
Conclusie
Het dominante beeld over de EU is dat Nederlanders er negatief tegen aankijken en dat Euroscepticisme grote hoogten heeft bereikt, terwijl een groot deel van de Nederlanders de EU een positief imago toedicht. In dit stuk hebben we vooral ingezoomd op een groep die ‘het eigenlijk niet zo goed weet’. Op de vraag of de EU een positief imago heeft, antwoordt namelijk steevast een derde van de Nederlandse bevolking ‘neutraal’. We hebben drie mogelijke verklaringen onderzocht en bekeken. We hebben beargumenteerd dat het moeilijk is om te begrijpen wie of wat de EU bestuurt, hoe uitkomsten (succes en falen) strategisch geframed worden door media en politici en ons zo een diffuus beeld geven van hoe de EU werkelijk werkt, en dat onze individuele verhalen en ervaringen van invloed zijn op hoe we EU beleven.
Dus ja, de EU is moeilijk en we snappen dat het heerlijk comfortabel kan zijn om er eens lekker neutraal over te denken. Die verscheidenheid aan bestuur, berichtgeving en percepties en verhalen maakt het niet makkelijk. Maar laat dat je niet weerhouden om jouw stem te laten horen volgende week, wat die ook moge zijn!
Bronnen:
1: Paul Henri-Spaak (1971). The continuing battle: Memoirs of a European, 1936-1966. London: Weidenfeld and Nicolson, p. 230
3. Bickerton, C. (2016). European Union: A Citizens’ Guide. Penguin UK
4. Zie ook de oratie van hoogleraar Catherine de Vries (Vrije Universiteit) over de paradox van Europese integratie en Euroscepticisme
5. Bron