Als we verwijzen naar de wereld om ons heen, gebruiken we vaak meer woorden dan strikt noodzakelijk. Taalfilosoof Sammie Tarenskeen van de Radboud Universiteit onderzocht welke eigenschappen van voorwerpen we graag benoemen, en waarom. Haar proefschrift laat zien dat we alle zeilen bijzetten om maar zo goed mogelijk begrepen te worden.
Mensen zeggen vaak meer dan nodig is. Als ik een vriend vraag om mijn tas aan te geven, ben ik eerder geneigd te zeggen ‘Kun je mij even die groene tas aangeven?’ Terwijl er toch eigenlijk maar één tas staat, dus de kleur hoef ik helemaal niet te noemen. Dat wij in de communicatie vaak zo specifiek mogelijk zijn, laat zien dat we ons uiterste best doen om maar begrepen te worden.
Sammie Tarenskeen deed aan de Radboud Universiteit onderzoek naar dit verschijnsel, dat ook bekendstaat als ‘overspecificatie’. “Als je meer informatie geeft dan de hoorder nodig heeft, is er sprake van overspecificatie. En eigenlijk doen mensen dat veel vaker dan je zou verwachten.”
Filosofische vraag
Maar waarom doen mensen dat? Doen ze het om het de hoorder zo makkelijk mogelijk te maken? Of is het puur luiheid van de spreker: noem zoveel mogelijk eigenschappen, en er komt vanzelf wel iets aan bij de hoorder? Deze vraag benaderde de promovenda – die zowel taalwetenschap als filosofie studeerde – vooral vanuit de filosofie. Maar eerst bracht ze het verschijnsel uitvoerig in kaart aan de hand van een groot aantal experimenten met zo’n driehonderd proefpersonen.
In die experimenten zaten de proefpersonen voor een computerscherm waarop ze verschillende plaatjes van objecten te zien kregen. Deze objecten hadden specifieke kenmerken: een rode schaar, een grote broek, een gestippelde jurk et cetera. Aan de proefpersonen de taak om de plaatjes zó te beschrijven dat een hoorder zou kunnen begrijpen wat er te zien was.
Rode ruitjesbroek
Kleur blijkt een veelgenoemde eigenschap. Een van de onderzoeksvragen was dan ook of er woordcategorieën zijn die vaker aangeduid worden met kleur dan andere. “Kleur bleek intuïtief belangrijker te zijn voor kleren. Bij het verwijzen naar kleren wordt vaak de kleur genoemd, wat bijvoorbeeld niet het geval is bij woorden als ‘schaar’ of ‘dweil’. Terwijl het voor de hoorder niet per se handiger is om deze informatie wel te krijgen bij het ene en niet bij het andere voorwerp.”
Kleuren bleek bovendien vaker voor te komen dan andere specificaties, zoals patronen. Een felgetinte rode broek beschreven de proefpersonen meestal als ‘rode broek’, maar een ruitjesbroek was gewoon een ‘broek’. “Alleen in vergelijking met ingetogen kleuren, werden patronen vaker genoemd”, aldus Tarenskeen. Ook aan de grootte van een voorwerp maakten mensen weinig woorden vuil: “Dat komt omdat het een relatieve eigenschap is. Alleen als iets extreem groot of klein is het noemenswaardig. Als het maar opvallend is.”
Binnen de testgroep waren geen leeftijdsverschillen te vinden, maar daarvoor was de groep ook te homogeen, vertelt de promovenda: allemaal mensen tussen de 18 en 35 jaar. Wel waren er grote individuele verschillen. “Sommige mensen hebben bijvoorbeeld heel sterk de neiging om altijd de kleur te noemen, en andere juist nooit. En er zijn weinig mensen die tijdens zo’n experiment gaan switchen.”
Perspectief wisselen
Waarom sommige mensen vaker kleur benoemen dan andere, weet de onderzoekster niet. Maar wel heeft ze een theorie over het gebruik van overspecificatie, dat vooral volwassen sprekers laten zien. “Het gaat terug op de vraag waarom mensen communiceren. Ze willen elkaar iets duidelijk maken. En om dat doel te bereiken, ontwikkelen ze bepaalde automatismen, zoals het benoemen van kleur.”
Het zijn vooral volwassenen die dit soort extra hints meegeven in de communicatie, zegt Tarenskeen. Bij kinderen kom je eerder het tegenovergestelde tegen: onderspecificatie. “Kinderen hebben het nog weleens over ‘de man’ als er twee mannen zijn. Het is dan onduidelijk welke man ze bedoelen. Dat komt doordat bij kinderen die automatismen nog niet goed zijn ontwikkeld.”
“Daarnaast zijn kinderen nog niet zo goed zijn in het wisselen van perspectief. Ze geven de luisteraar niet altijd genoeg informatie, omdat het in hun hoofd wél duidelijk is. Je kunnen verplaatsen in het perspectief van een ander, is een vaardigheid die je moet aanleren. En bij de een gaat dat bovendien makkelijker dan bij de ander.”
Spaanse woordvolgorde
Het onderzoek van Tarenskeen laat zien hoe belangrijk de communicatieve doelstellingen zijn voor ons taalgebruik. Het zorgt ervoor dat we niet altijd spaarzaam zijn in ons woordgebruik. Liever zijn we wat scheutiger met woorden, om de kans om begrepen te worden te vergroten.
Een belangrijke vervolgvraag is of overspecificatie universeel is. “Uit onderzoek blijkt wel dat Spaanstaligen minder overspecificatie laten zien dan Engelstaligen. Maar dat heeft een talige oorzaak: in het Spaans komt het bijvoeglijk naamwoord na het zelfstandig naamwoord. Als je wilt verwijzen naar een ‘blauwe bal’ noem je eerst ‘de bal’, en als je ziet dat de hoorder al kijkt naar de betreffende bal, hoef je de kleur niet verder te specificeren.”
Ook andere vragen liggen nog open. De promovenda wijst erop dat het specificeren van informatie ook verschillend is per context. “Tegenwoordig communiceren we veel vaker via e-mail of Whatsapp. De vraag is of we dan net zo veel informatie geven als in een ‘live’ gesprek. In zo’n situatie is het misschien nog wel belangrijker, omdat je dan niet kunt zien of iemand bemoedigend knikt of een frons van verbazing op zijn gezicht heeft.”