Naar de content

Waanzinnigen door de eeuwen heen: bewonderd en gevreesd

Credits: Arthur Sasse

Ons denken over waanzin is sterk afhankelijk van de context. Bij een schizofreen familielid beschouwen we het als een te behandelen ziekte, bij een zwerver op straat misschien als een bedreiging, bij een kunstenaar lijkt het een riskant bijproduct van zijn creativiteit of zelfs een noodzakelijke voorwaarde voor grootse prestaties. Wouter Kusters vraagt zich af hoe we deze diversiteit aan opvattingen kunnen begrijpen.

Wat waanzin en psychiatrie betreft, leven we in een tijd vol tegenstrijdigheden. Er hangt een romantische waas van genialiteit om de waanzin, maar tegelijk wordt alles wat naar psychiatrie zweemt gevreesd en gemeden. Iedereen kent die foto van Albert Einstein waarop hij zijn tong uitsteekt. Omdat we weten dat het hier een beroemd en respectabel natuurkundige betreft, zien we de vreemde gezichtsuitdrukking als passend bij een geniaal wetenschapper.

Creativiteit en waanzin

Gedrag dat we veelal als problematisch, psychisch gestoord of zelfs ‘ziek’ beoordelen, vinden we voor mensen met ‘creatieve beroepen’ acceptabel en misschien zelfs gewenst. Dit geldt ook voor beroemde filosofen. Over Wittgensteins eigenaardige uitvallen naar zijn leerlingen en vrienden en zijn grillige conversatie wordt welwillend geschreven als behorend bij zijn wijsheid.

Van kunstenaars verwachten we zelfs een zekere mate van waanzin. ADHD -achtige hyperactiviteit, obsessionele fixatie op het werk en manisch-depressieve stemmingswisselingen lijken eigen te zijn aan het leven van de kunstenaar. Een kunstenaar die innerlijk helemaal normaal is, laadt de verdenking op zich dat zijn kunstwerken ook niet zo ‘diep’ zullen zijn – terecht zelfs, studies wijzen keer op keer uit dat er een relatie is tussen creativiteit en waanzin (zie bijvoorbeeld het werk van Kay Redfield Jamison).

Farmaceutische middelen

Deze bewondering voor het geniaal-waanzinnige gaat in onze tijd gepaard met massale onderdrukking van alles wat met gestoordheid te maken heeft. Tegenwoordig worden vanaf zeer jonge leeftijd observaties en keuringen uitgevoerd om psychische stoornissen vast te stellen – waarbij de criteria voor wat een stoornis is ieder jaar ruimer worden. Op basisschoolleeftijd worden de ADHD’ers en autistische kinderen uit de populatie gevist, iets later gevolgd door de bi-polaire pubers en nog weer later de psychose -gevoelige jong-volwassenen.

Er zijn meer modellen omtrent normaliteit in omloop in de psychologie en de media dan ooit. Medicijnen die onze geest pretenderen te corrigeren, behoren nu tot de meest verkochte farmaceutische middelen. En daarnaast bewonderen we nog steeds de extreme, onaangepaste kanten van de geest mateloos. We kunnen die diversiteit aan opvattingen alleen begrijpen als we kijken hoe dit in de loop der tijd is ontstaan.

Sjamanisme

In de positieve opvatting van waanzin is het een inspiratiebron waarvan je iets kunt leren over je eigen diepste drijfveren, essentiële patronen in de kosmos of zelfs kennis voorbij leven en dood. Waanzin is dan verwant aan dromen en andere bewustzijnstoestanden. Bij de sjamanen, die voorkomen bij veel oude culturen in Noord-Azië, zien we voor het eerst een dergelijke positieve waardering voor andersoortig bewustzijn. Sjamanen brachten zichzelf in trance en maakten zo contact met een wereld van goedaardige en kwaadaardige demonen om kwade invloeden op het gewone leven af te wendden.

Sjamanistische praktijken en het bijbehorend wereldbeeld hebben een sterke invloed gehad op de manier waarop later in de Westerse geschiedenis werd gekeken naar mensen die in trance waren. Tot op vandaag de dag verschijnen er studies die betogen dat mensen met zware psychoses eigenlijk een soort sjamanen zijn, verdwaald in de tijd.

Grieken

Ook de Grieken zochten graag contact met een andere wereld voor steun bij tegenspoed. Bekend is het orakel van Delphi dat sprak in wartaal, tegenwoordig geassocieerd met psychoses, maar toen beschouwd als boodschappen van gene zijde die indien goed geïnterpreteerd waardevol waren.

Bij de Grieken vinden we anderzijds ook de eerste theorieën over waanzin als een bedreiging voor het ordelijke, harmonieuze leven. Medici uit de traditie van Hippocrates verwierpen het idee dat waanzin van doen had met de godenwereld. Ze meenden dat bij waanzin – en ziektes in het algemeen – de balans was verstoord van de vier lichaamsvloeistoffen: bloed, slijm, gele en zwarte gal. Teveel zwarte gal leidde tot zwartgalligheid of melancholie, terwijl teveel bloed in verband stond met manie. Hier werd de basis gelegd voor wat twee millennia later een ‘bi-polaire stoornis’ zou heten, een ziekelijke stemmingswisseling.

Middeleeuwen: de nar

Een andere voorloper van de hedendaagse waanzin is goed zichtbaar in de Middeleeuwen, in de bonte verscheidenheid van zotten en narren. Deze liepen vrij rond; er waren nog nauwelijks instellingen waar ze bijeengezet werden. Soms werkten ze net als anderen, soms kwamen ze terecht op de kermis of belandden ze in de bedelarij.

Voor sommige was een carrière als nar mogelijk. In die rol drongen ze door tot de huizen van geestelijken en tot de middeleeuwse hoven en waren ze te zien op narrenfeesten en het opkomende carnaval. Ze dienden ter vermaak en soms ook lering wanneer ze mensen de spreekwoordelijke spiegel voorhielden.

Zotheid werd gebruikt om kritiek te kunnen leveren op een overgereguleerde samenleving. Voor Erasmus in zijn Lof der zotheid was het een noodzakelijk tegenwicht tegen de redelijkheid. Zonder zotheid geen genot, geen liefde, geen passie en zelfs geen religieuze vervoering. Tot op de dag van vandaag is waanzin in de vorm van spot en kritiek op zeden en gewoonten inspiratiebron voor dichters, kunstenaars en cabaretiers.

Middeleeuwen: de heks

Niet iedere waanzinnige was cabaretier avant la lettre. Vanaf het eind van de Middeleeuwen veranderden de westerse samenlevingen ingrijpend: industrie kwam op, godsdiensttwisten breidden zich uit en de stedelijke bevolking nam sterk toe. Een deel van wat eerst de (vrouwelijke) dollen, mystici en zotten waren, kreeg nu het negatieve stempel heks op zich. Ze zouden zich inlaten met de duivel en tovenarij en werden streng vervolgd.

De net opkomende (medische) wetenschap sprong voor hen in de bres en beriep zich op redelijkheid en menselijkheid om deze slachtoffers van onwetendheid en religieuze waanzin te bevrijden: heksen waren niet bezeten, maar ziek. Aanvankelijk bracht dit hen van de regen in de drup. De ‘Grote Verbranding’ was voorbij, maar de tijd van de ‘Grote Opsluiting’ (Foucault) was aangebroken, vaak in wrede omstandigheden.

Moderne tijd

Aan het begin van de negentiende eeuw veranderen ideeën over waanzin ingrijpend. De medische professie deed haar intrede in de gestichten en voor het eerst werd een categorie van psychiatrisch patiënten onderscheiden. Onder leiding van zenuwartsen begon vanuit de gestichten de zegetocht van het beeld van de waanzin als individuele lichamelijke afwijking. De therapieën bestonden aanvankelijk uit rust houden, wisselbaden, insulinetherapie en zelfs lobotomie en electroshocks om via de hersenen die onwillige geest te bedwingen.

De laatste halve eeuw is het gebruik van psychofarmaca om de waanzin te onderdrukken enorm gegroeid, zowel binnen als buiten de inrichting. Doordat deze middelen wel enig effect hebben – hoewel zelden enkel het gewenste effect – is het idee ontstaan dat waanzin vooral een neurologisch probleem is. Het beeld van de waanzin in de hedendaagse psychiatrie is daarmee bijzonder eenzijdig geworden, maar wel zeer populair.

Mensen zijn daarnaast echter gefascineerd gebleven in de mensen die zich in de gestichten bevinden. Naast angst voor het vreemde en onbegrijpelijke, menen we in de waanzin nog steeds hemelse inspiratie, extase en creativiteit te kunnen vinden.

Voor de in zichzelf lachende gek voelen we medelijden of afkeer, maar soms vermoeden we dat hij iets vat wat ons ontglipt. Zo blijft waanzin in alle tijden zowel bewonderd alsook gevreesd en verguisd.

Dit is een verkorte en aangepaste versie van het artikel Gek of geniaal? Geschiedenis van de waanzin van filosoof en schrijver Wouter Kusters dat eerder in Filosofie Magazine is verschenen.