In het Nederlands verwijst ‘zijn’ soms naar mannen, soms naar vrouwen of naar allebei. In de jaren zeventig kwam er kritiek op dit algemene gebruik van mannelijke voornaamwoorden. Maar hoe verwerken we zo’n woord? Eyetracking werpt nieuw licht op de zaak.
Elke postbezorger zal zich moeten afvragen wat hij kan doen om als geheel sterker te staan. Deze zin stond vorig jaar als kop boven een column in de Volkskrant. In deze zin verwijst ‘hij’ niet naar een man, maar naar zowel mannelijke als vrouwelijke postbezorgers. Een mannelijk voornaamwoord wordt dus gebruikt voor alle geslachten.
Hetzelfde geldt overigens voor de ‘postbezorger’: een mannelijke vorm, die de media standaard gebruiken om ‘genderneutraal’ te schrijven. Ook op NEMO Kennislink maken we om die reden geen onderscheid tussen een ‘promovenda’ en een ‘promovendus’, en schrijven we altijd ‘onderzoeker’ voor ‘onderzoekster’. Maar hoe neutraal lezen we die woorden eigenlijk? Verwerken we ze wel genderneutraal? Naar de interpretatie van dit soort zelfstandig naamwoorden en voornaamwoorden wordt al decennialang onderzoek gedaan.
Jaren zeventig
In de jaren 70 van de vorige eeuw, toen de vrouwenemancipatie in het Westen goed losbrak, was er veel kritiek op het veralgemeniseren van deze mannelijke vormen. Eerst in Engelssprekende landen, later ook in landen als Duitsland en Nederland. Onderzoek wees namelijk uit dat generieke vormen als he en his in het Engels in eerste instantie als mannelijk worden opgevat. Om die reden hoor je in het Engels nu vaak zeggen: Everyone was eating their lunch, in plaats van Everyone was eating his lunch. Maar de methode van onderzoek was vrij indirect: de interpretatie werd bijvoorbeeld afgelezen uit de manier waarop een proefpersoon een verhaaltje afmaakte dat begon met een zin als de bovenstaande.
Vanaf de jaren 90 was in Nederland de interesse in dit onderwerp een beetje weggezakt. Maar in de eenentwintigste eeuw is het weer interessant om te onderzoeken, omdat wetenschappers beschikken over veel directere meetmethodes zoals eyetracking, een techniek waarbij een camera oogbewegingen registreert. Hoe langer iemands ogen op een woord blijven hangen, hoe meer verwerkingstijd het kost in de hersenen. Een onderzoeksteam van de Universiteit Utrecht voerde zulk onderzoek uit en schreef er vorige maand over in PLOS ONE.
Jongens toch!
“Voornaamwoorden zijn nooit echt met die nauwkeurige methodes getest”, zegt Theresa Redl, eerste auteur van het artikel, en momenteel werkzaam als promovendus aan het Max Planck Instituut en de Radboud Universiteit in Nijmegen. Eerdere studies in Nederland concentreerden zich vooral op rolbenamingen zoals ‘studenten’, ‘docenten’, ‘skiërs’ et cetera. Veel van die onderzoeken wijzen op een mannelijke bias. Ook heel recent onderzoek met EEG-scans laat zien dat deze woorden niet genderneutraal zijn.
Zelfstandig naamwoorden zijn dus al veel onderzocht, en hebben bovendien last van frequentie-effecten, vertelt Redl. “Bij rolbenamingen die zowel een mannelijke als vrouwelijke vorm kennen, zoals ‘schrijver’ en ‘schrijfster’, zal de algemene vorm ‘schrijvers’ eerder als mannelijk worden geïnterpreteerd dan bij woorden die dit niet hebben, zoals bijvoorbeeld ‘ministers’. Bovendien lijken voornaamwoorden minder opvallend, zoals in de zin ‘Iedereen was zijn tanden aan het poetsen’. Om die reden worden ze misschien ook eerder als generiek geaccepteerd.”
Zelf is Redl afkomstig uit Oostenrijk. Het Nederlands is haar tweede taal, en dat is waarschijnlijk de reden dat het haar wél opvalt als Nederlanders mannelijke vormen gebruiken voor zowel mannen als vrouwen. “Anders dan in het Duits, heb je in het Nederlands alleen een onderscheid tussen de- en het-woorden. En naar de-woorden zoals ‘tafel’, die mannelijk én vrouwelijk zijn heeft een mannelijke verwijzing in Nederland de voorkeur. Overigens vallen niet alleen die mannelijke voornaamwoorden me op, maar ook aanspreekvormen als ‘met tien man’ of als je als groep aangesproken wordt met ‘jongens’.”
Stereotiepe activiteiten
De proefpersonen waren 82 studenten, waarvan de verhouding man-vrouw ongeveer fiftyfifty was. Het woordje ‘zijn’ werd in verschillende typen zinnen aangeboden: in neutrale zinnen (Iedereen was zijn tanden aan het poetsen), maar ook in zinnen waarin een stereotiepe activiteit werd beschreven van mannen of vrouwen: Iedereen was zijn nagels aan het lakken; Iedereen was zijn biceps aan het trainen. Die activiteiten waren eerst aan een kleinere poel van informanten voorgelegd om te laten beoordelen hoe typisch mannelijk of vrouwelijk ze waren. In de volgende zin werd ofwel een man ofwel een vrouw geïntroduceerd, met namen uit de voornamenbank van het Meertens Instituut.
De resultaten waren verrassend: ten eerste vonden de onderzoekers geen verschil in oogbewegingen voor de neutrale zinnen. Als de zin Iedereen was zijn tanden aan het poetsen wordt gevolgd door: zo ook Daphne, levert dit geen langere verwerkingstijd op dan bij Robert. Die uitkomst is dus in tegenspraak met de meeste onderzoeksresultaten uit de jaren 70. Maar Redl ontkracht deze uitkomst ook onmiddellijk: “Ik ben nu vervolgonderzoek aan het doen, en dat is eigenlijk een replicatie van dit experiment, en ik heb nu sterke aanwijzingen dat er wél een verschil is.” Over het waarom kan ze in deze vroege fase van het vervolgonderzoek nog geen uitspraak doen.
Rigide grenzen
De andere uitkomst van haar experiment blijft ook in haar vervolgonderzoek vooralsnog overeind: in de stereotiepe zinnen werd een asymmetrie gevonden voor mannelijke en vrouwelijke activiteiten. Bij typisch mannelijke activiteiten, bleken de deelnemers geen moeite te hebben met de introductie van een vrouw. Maar bij typisch vrouwelijke activiteiten bleven de ogen wel langer gefixeerd op een mannennaam. Een man die yoga doet? Daar hebben de hersenen duidelijk moeite mee. Ook andere studies vinden een dergelijke asymmetrie: het zou kunnen wijzen op een verschil in sociale status tussen mannen en vrouwen, schrijven de onderzoekers, waarbij mannen nog altijd hoger in de hiërarchie staan. Een vrouw die een mannenactiviteit doet wijst dan op een statusverhoging, een man die een vrouwenactiviteit doet op een statusverlaging. Dat laatste is dus minder acceptabel.
“Een goed opgezette en verantwoorde studie”, zegt taalwetenschapster Ingrid van Alphen (UvA) in een reactie, waarbij ze benadrukt dat ze geen ‘taalwetenschapper’ genoemd wil worden. Zij is gespecialiseerd in taal en gendervraagstukken en niet bij dit onderzoek betrokken. “De verklaring voor de uitkomsten is mijns inziens terecht in termen van de hogere sociale status en rigide grenzen voor mannen: mannen die hun nagels lakken zorgen voor meer cognitieve vertraging dan vrouwen die hun autobanden verwisselen. Een mooi empirisch onderzoek dat roept om meer, vooral ook cross-linguïstisch onderzoek.”