Deense zwaarden uit de Bronstijd, Franse grottekeningen uit de prehistorie of Romeinse vondsten uit Hongarije. Ze behoren tot de haast vergeten collectie Oud-Europa van het Rijksmuseum van Oudheden. Conservator Luc Amkreutz onderzoekt de verzamelgeschiedenis van deze collectie.
Tussen 1824 en 1970 verzamelde het Rijksmuseum van Oudheden nog fanatiek ruim 8500 Oud-Europese objecten bij elkaar. Maar de laatste vijftig jaar ligt het gros echter te verstoffen in het depot. Het is een goed voorbeeld van hoe de manier van archeologische objecten verzamelen, veranderde voor het museum. Luc Amkreutz zoekt met zijn project Europa Verzameld uit wat hier is gebeurd en heeft daar nu de tentoonstelling Oud-Europa, nieuw onderzoek naar een belangrijke collectie over gemaakt.
Handeltjes
De verzamelgeschiedenis van de Oud-Europacollectie begint in 1824, met elitaire verzamelaars zoals koning Willem I, hoge militairen en reizende notabelen. Amkreutz: “Zij verzamelden vooral mooie vondsten voor het vaderland. Deze vondsten gaven het museum en Nederland status en zo telden we internationaal mee.”
In de negentiende eeuw waren archeologische vindplaatsen meestal niet beschermd en er ontstonden al snel levendige handeltjes in de opgegraven voorwerpen tussen de plaatselijke bevolking, archeologen en verzamelaars. In die periode kreeg de vroegste geschiedenis van Europa vorm en de interesse in archeologie was groot. Met de publicatie van Charles Darwins boek On the origin of species (1859) was het scheppingsverhaal in de Bijbel niet langer houdbaar.
“Nieuws over spectaculaire archeologische vondsten ging als een lopend vuurtje rond en de vraag van Europese musea was enorm. Iedereen wilde hier letterlijk een stukje van hebben.” De tentoonstelling laat zien hoe dicht het netwerk was binnen Europa. Binnen korte tijd vonden objecten van archeologische opgravingen zich een weg naar musea waaronder het Rijksmuseum van Oudheden.
Massale inkoop
De handel nam rond de eeuwwisseling enorme proporties aan. Hongaarse handelaren stuurden bijvoorbeeld kisten vol opgegraven objecten naar het museum. Amkreutz: “Het was net internetshoppen. Het museum haalde uit de kist wat ze interessant vond, en de rest stuurde ze gewoon weer terug. Dat er verder geen context bij de objecten zat, was niet belangrijk. Er zat geen logica in deze periode van verzamelen, het ging echt om de heb.”
Van deze objecten is niet duidelijk waar ze zijn opgegraven: met een beetje geluk stond de regio van herkomst op de kist genoteerd, maar vaak ook niet. “Ik denk dat het museum toen wel een beetje bij de neus is genomen. Sommige objecten zijn zodanig gerestaureerd dat er weinig authentieks meer aan is en van andere objecten, zoals sommige bronzen knotskoppen, vraag ik me überhaupt af of ze niet vals zijn.”
De collectie bevat ook veel gipsen replica’s. Naast de levendige handel in originele objecten nam het maken van goede kopieën van topstukken een grote vlucht. Het kopieeratelier in Mainz werd een begrip in Europa. “Ook medewerkers van ons museum gingen hier in de jaren twintig naartoe om het vak te leren.” Het klinkt nu misschien een beetje gek, maar musea ruilden graag hun eigen dubbele objecten uit voor een topstuk van gips uit een ander museum. Daarnaast werden kopieën gebruikt als vergelijkingsmateriaal.
Wetenschappelijke context
In de loop van de twintigste eeuw ging het verzamelen steeds meer de wetenschappelijke kant op. De nieuwe directeur en conservator Jan Hendrik Holwerda ging naar het buitenland om met wetenschappers te praten over de archeologie aldaar en om vondsten te vergelijken met andere opgegraven objecten. Hij kocht ook alleen nog objecten die de Nederlandse archeologie in een Europese context plaatsten.
In 1926 opende Holwerda de afdeling Oud-Europa waar de hele collectie te zien was, met daarbij een studiezaal vol naslagwerken. Ook gebruikte hij veel modellen, platen en maquettes om het verhaal te vertellen. “Dit was vernieuwend. De Europese vondsten lagen chronologisch opgesteld, met daarbij een vitrine met Nederlandse vondsten uit dezelfde periode, ter vergelijking.”
Naar het depot
Oud-Europa was Holweda’s paradepaardje maar hij ging in 1939 met pensioen. Na de oorlog stond de zaal een tijdje leeg en langzaam verdween de collectie steeds meer naar de achtergrond.
“De nieuwe directeur was een egyptoloog en logischerwijs verschoven na zijn aantreden de accenten in het museum. De voormalige Oud-Europa-afdeling is in 1957 verbouwd en daarna anders ingericht. Ik heb geen verdere verklaring hiervoor kunnen vinden in de jaarverslagen. We weten dus niet precies waarom. Misschien had het ongemak bij de nadruk op Germaanse geschiedenis, na het misbruik hiervan door de nazi’s in de Tweede Wereldoorlog, er ook wel mee iets te maken.”
Ook andere Europese musea gingen zich vooral richten op objecten van eigen bodem of van oude beschavingen buiten Europa. Het Rijksmuseum laat nu nog steeds alleen de archeologische geschiedenis van Nederland zien en objecten uit het oude Egypte, Nabije Oosten en natuurlijk de klassieke wereld van het mediterrane gebied. Objecten uit andere Europese landen, van de prehistorie tot aan de middeleeuwen, komen alleen nog bij uitzondering uit het depot. Deze tentoonstelling is zo’n uitzondering.
Hulp via Facebook
Omdat er jaren niet naar de Oud-Europacollectie was omgekeken, is Amkreutz al twee jaar bezig met het doorlichten ervan. Van alle objecten wordt de datering gecheckt, missende informatie aangevuld en eventueel foto’s gemaakt. Dit zorgt soms voor verrassingen. “Veel omschrijvingen stammen nog uit de negentiende eeuw en kloppen niet altijd. Een object dat als een vuurstenen gebruiksvoorwerp was omschreven, bleek bijvoorbeeld een bijzondere vuistbijl te zijn. We wisten niet eens dat we die in huis hadden!”
Amkreutz krijgt ook hulp van enthousiaste vrijwilligers uit de Facebookgroep Op de stoel van de conservator. De deelnemers helpen mee met het opvullen van hiaten in de verzamelgeschiedenis, bijvoorbeeld door brieven te transcriberen en documenten te vertalen.
“Hierdoor kwamen we achter details van een ruzie met het Deense nationale museum uit 1860. In ruil voor prehistorische objecten uit Denemarken stuurde ons museum Japanse objecten. De Denen waren alleen niet tevreden over de kwaliteit van de ruilstukken en na een driftige briefwisseling kwamen ze op hoge poten naar Leiden.” En niet voor niets, want het museum stuurde vervolgens extra opbjecten naar Denemarken.