Naar de content

Veiligheid vang je (niet) in een getal

Hoe de gezondheidskundige advieswaarde tot stand komt

Lukeroberts via Wikimedia Commons CC BY SA 2.5

Iedereen wil veilig werken. Zeker als je dagelijks in aanraking komt met gevaarlijke stoffen. Maar wat is ‘veilig’? De Gezondheidsraad probeert daar een getal aan te hangen: de gezondheidskundige advieswaarde.

Gevaarlijke stoffen komen we allemaal tegen. Iedere doe-het-zelver heeft tenslotte weleens bij de bouwmarkt iets gekocht met op het etiket een doodshoofd, stervende vissen of handen met een gat erin. Schimmelwerende kit, lijmoplosser of verfafbijt zijn geen lekkere goedjes, maar als je oplet wat je doet, is er niets aan de hand. Werken met gevaarlijke stoffen kan dus best. Maar het ligt aan de mate van blootstelling.

Iedere stof is potentieel giftig, het ligt er maar aan hoeveel je binnenkrijgt. Wie dus sporadisch eens een schutting in de beits zet of een plafond uitbreekt, die zit wel goed. Maar voor wie jarenlang, dag in dag uit, in de damp van oplosmiddelen staat of omringd is door wolken steengruis en bouwstof, is het een heel ander verhaal. Wat zijn dan nog ‘veilige werkomstandigheden’?

Het draait allemaal om het begrip grenswaarde. Dat is de maximale concentratie van een stof (gas, damp, deeltjes) in de lucht, waar je tijdens het werk aan blootgesteld mag worden. Die grenswaarde is uiteindelijk een getal, maar deze rolt niet uit een eenvoudige meting. Het is een onderhandelingsresultaat, waarin wetenschappelijke kennis over de schadelijke gezondheidseffecten van de stof slechts één van de factoren is. Bij het bepalen van de grenswaarde spelen ook technische haalbaarheid en bedrijfseconomische factoren een rol.

Werken met gevaarlijke stoffen betekent niet altijd dat je in maanpakken met gasmaskers werkt op streng beveiligde locaties. Voor stucadoors en andere bouwvakkers geldt dat ze veel en vaak blootgesteld staan aan stoffen die tot problemen kunnen leiden.

Wikimedia Commons publiek domein

Gezondheidskundige advieswaarde

De wetenschappelijke component krijgt vorm in de zogeheten gezondheidskundige advieswaarde, in Nederland bepaald door de commissie Gezondheid en Beroepsmatige Blootstelling aan Stoffen (GBBS) van de Gezondheidsraad. De GBBS bestaat uit wetenschappers die werkzaam zijn op het gebied van toxicologie, epidemiologie, arbeidshygiëne en bedrijfsgeneeskunde. Eén van hen is Roel Vermeulen, hoogleraar milieu-epidemiologie en exposoomanalyse bij het Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS) van de Universiteit Utrecht. Aan hem de vraag wat precies de taak is van de GBBS en hoe ze te werk gaan.

“De GBBS werkt aan de hand van een lijst van stoffen waarvoor een advies of evaluatie is gevraagd”, zegt Vermeulen. “Van die stoffen is al bekend dat ze een gevaar kunnen opleveren voor de gezondheid. Wat de GBBS vervolgens doet is vaststellen wat de relatie is tussen blootstelling aan een stof en het effect. Anders gezegd; wij proberen te bepalen wanneer het schadelijke effect voor het eerst optreedt en wat vanuit gezondheidskundig perspectief de maximaal toelaatbare blootstelling zou moeten zijn.”

Vermeulen benadrukt dat de GBBS niet onderzoekt wat de schadelijke effecten van een stof zijn. “Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen twee zaken, er is risk assessment en hazard assessment. Ik gebruik bewust de Engelse termen, omdat in het Nederlands beide meestal worden vertaald als risicoanalyse, maar het zijn twee wezenlijk verschillende dingen.” Eerst is er de ‘hazard assessment’, ofwel het bepalen of een stof potentieel gevaarlijk is. Dat potentiële gevaar kan bijvoorbeeld naar voren komen uit het toxicologische onderzoek dat bedrijven moeten uitvoeren voordat ze een nieuwe stof op de markt mogen brengen.

Een andere mogelijkheid is dat gaandeweg duidelijk wordt dat contact met een bepaalde stof tot gezondheidsproblemen leidt. Wereldwijd doen verschillende organisaties onderzoek naar de gevaren van stoffen voor mensen die ermee in aanraking komen. Voor de GBBS vormen alle gegevens uit het toxicologische en epidemiologische onderzoek het uitgangspunt. Vermeulen: “Wij voeren dus geen hazard assessment uit, wij nemen het potentiële gevaar als een gegeven en concentreren ons op de risk assessment.” Dat die twee niet gelijk zijn blijkt uit een simpel voorbeeld. Vermeulen: “Stel dat een stof potentieel gevaarlijk is, maar niemand komt er ooit mee in aanraking, dan is er geen risico.”

Het probleem is natuurlijk dat mensen juist wel in aanraking komen met potentieel gevaarlijke stoffen. Hoe bepaal je dan wat nog veilig is? Hoe kun je vaststellen wat mensen kunnen verdragen zonder ziek te worden? “We gaan uit van de stand van de wetenschap”, zegt Vermeulen. “We maken alleen gebruik van beschikbare gegevens, bij voorkeur uit onderzoek onder mensen die aan de stof zijn blootgesteld. Daarnaast gebruiken we ook de informatie uit onderzoek met proefdieren.”

Het ‘geen effect’-niveau

Maar als er gegevens zijn over de effecten in mensen, dan betekent dat dus dat we in veel gevallen achter de feiten aanlopen. Dat we een schadelijk effect pas ontdekken als het optreedt. Voor de inmiddels blootgestelde mensen komt de risicoanalyse dus te laat.

“Dat klopt”, zegt Vermeulen. “Je probeert zo goed mogelijk de risico’s in te schatten en tot adviezen te komen waarmee je mens en milieu beschermt, maar het blijft lastig. Dierproeven geven een beperkt beeld. Een dier is geen mens en het gaat om een relatief klein aantal dieren in zo’n onderzoek. Er wordt vaak gewerkt met hoge doseringen, zodat je een effect kunt oppikken, maar dat geeft mogelijk geen inzicht in de laagste dosis waarbij het effect optreedt. En als het effect heel zeldzaam is, kan het zijn dat het in een kleine groep niet opduikt.”

In dat opzicht is er een vergelijking te maken met schadelijke effecten van geneesmiddelen die pas bekend worden nadat ze zijn goedgekeurd. “Het kan heel goed zijn dat je op basis van solide argumenten denkt dat iets veilig is, maar dat in een grote, diverse populatie er toch schadelijke effecten optreden op de lange termijn.”

Als er geen gegevens zijn over het effect van een stof in mensen, gebruikt de GBBS bestaande informatie die is verkregen uit toxicologisch onderzoek in proefdieren.

Maggie Bartlett, NHGRI via Wikimedia Commons, publiek domein

Terug naar de werkwijze van de GBBS. Het proces begint bij het bepalen – en dit klinkt misschien vreemd – of het eigenlijk wel mogelijk is om precies vast te stellen wat de maximale blootstelling is waarbij mensen geen schade ondervinden. Hier komt weer een nieuw begrip om de hoek: de drempelwaarde. Die markeert de overgang tussen wel of geen effect. Zolang je in de blootstelling de drempelwaarde niet overschrijdt, is er geen risico op schadelijke effecten.

“We zoeken naar het laagste niveau waarop geen effect optreedt, het No Adverse Effect Level (NOAEL). Als we die niet kunnen bepalen, maar wel weten bij welke laagste blootstelling er nog een effect waarneembaar is, nemen we die. Dat is het Lowest Adverse Effect Level (LOAEL). Om dan van de LOAEL naar de NOAEL te gaan, passen we een veiligheidsfactor van 10 toe. Daar komt nog een veiligheidsfactor overheen, omdat nou eenmaal niet iedereen even gevoelig is. Om te zorgen dat we aan de veilige kant zitten, verlagen we dat laagste niveau nog verder, meestal tussen de vijf tot tien keer en dat is dan de gezondheidskundige advieswaarde.”

Die waarde is een concentratie gekoppeld aan het gebruik van de stof. Als je acht uur per dag, vijf dagen per week, veertig jaar lang wordt blootgesteld aan die concentratie, dan treden er geen schadelijke effecten op door de blootstelling.

Als er geen gegevens uit humaan onderzoek zijn, komen er nog meer onzekerheden bij, want dan is proefdieronderzoek de enige bron. In dat type onderzoek wordt ook gewerkt met de NOAEL en als die niet bepaald kan worden, met de LOAEL. Voor de omrekening naar blootstelling bij mensen zijn nog weer extra veiligheidsmarges nodig. Inmiddels zijn veel rekenmodellen en standaardfactoren bekend die je kunt gebruiken om toch een advieswaarde voor menselijke blootstelling af te leiden.

Streefrisico

Nog veel ingewikkelder wordt het als er helemaal geen drempelwaarde, NOAEL of LOAEL te bepalen is. Dat speelt vooral bij kankerverwekkende stoffen, mutagene stoffen (die je DNA veranderen) en stoffen die allergische reacties in de luchtwegen veroorzaken. Hoe bepaal je wat een veilige blootstelling is als je van stoffen helemaal geen ‘veilige’ drempelwaarde kunt vaststellen? Dan neem je meer risico voor lief, zo blijkt. “Voor stoffen zonder drempelwaarde geldt dat mensen die er toch aan blootgesteld worden, een extra risico mogen lopen”, legt Vermeulen uit. Stoffen zonder drempelwaarde krijgen daarom niet één, maar twee advieswaarden mee. De ene waarde heeft betrekking op het streefrisico, de andere op het verbodsrisico.

Het streefrisico bedraagt 4 op de 100.000, dat betekent dat we accepteren dat er op elke 100.000 mensen uiteindelijk 4 mensen sterven door beroepsmatige blootstelling aan die bepaalde stof. Dat is overigens niet door de GBBS bepaald, zegt Vermeulen. “Dit is op internationaal niveau zo afgesproken en deze getallen worden ook in andere landen gehanteerd.” Die getallen komen niet uit de lucht vallen. Bij het bepalen van risico’s door blootstelling aan stoffen is internationaal overeengekomen dat dit op jaarbasis tot een extra sterfte van 1 op de 1 miljoen (1.000.000) mag leiden. Als je uitgaat van 40 jaar werken betekent dat in totaal 40 extra sterfgevallen onder die 1.000.000 mensen, dus 4 per 100.000. Dat is, hoe wrang het ook klinkt, de situatie waar we naar streven.

Dit symbool waarschuwt dat de stof gezondheidsschade op lange termijn kan veroorzaken en wordt gebruikt voor kankerverwekkende en mutagene stoffen, maar ook voor stoffen die de vruchtbaarheid kunnen verstoren.

publiek domein

Vermeulen maakt het inzichtelijk met een concreet rekenvoorbeeld. “Op elke 100.000 mannen uit de algemene Nederlandse populatie overlijden er 11.200 aan longkanker (en 88.800 aan iets anders, red.). Voor een stof die een verhoogde kans op longkanker geeft, maar waarvan we geen drempelwaarde kunnen bepalen, betekent het streefrisico van 4 per 100.000 dat de blootstelling aan de stof mag leiden tot 4 extra sterfgevallen aan longkanker. Dan gaan we van 11.200 naar 11.204 mannen die overlijden aan longkanker. Dat is gedefinieerd als het aanvaardbare risico. Aan ons de taak om uit te zoeken bij welke blootstelling die 4 extra sterfgevallen optreden. Dat wordt dan de advieswaarde.”

Meest gevoelige eindpunt

Maar kankerverwekkende stoffen kunnen meerdere typen kanker veroorzaken. Hoe verwerk je die verschillende risico’s in één advieswaarde? “We kijken naar het meest gevoelige eindpunt en dat is vaak de kanker die het meest voorkomt dan wel de kanker met het grootste risico. Dus als een stof een grotere kans geeft op longkanker, maar ook op blaaskanker, dan zouden we longkanker als uitgangspunt nemen, omdat dat veel vaker voorkomt. Op die manier dek je namelijk ook meteen de risico’s voor andere typen kanker af.”

Je kunt natuurlijk geen directe studies doen met mensen als proefkonijnen, dus hoe bereken je welke blootstelling zorgt voor die 4 extra gevallen? “Daarvoor gebruiken we zogeheten levenstabellen die weergeven op welke leeftijd mensen sterven en waaraan. Die tabellen zijn gewoon beschikbaar en die combineren we met de gegevens die we hebben uit studies in groepen blootgestelde mensen. Met behulp van rekenmodellen kunnen we dan bepalen wat het effect is van 40 jaar blootstelling aan waarde X. Zo ga je zoeken naar de juiste waarde.”

Het is echter niet altijd mogelijk om dat advies in de praktijk te brengen, zegt Vermeulen. Bijvoorbeeld omdat de streefwaarde te laag is om te meten met de huidige technieken. Of omdat de streefwaarde soms onder de concentratie ligt die in het algemene milieu voorkomt.

“Het kan ook zijn dat bedrijven niet meteen aan de streefwaarde kunnen voldoen. Daarom bepaalt de GBBS ook een verbodsrisico. Die waarde ligt een factor 100 hoger dan het streefrisico en dat is de waarde waarvan wij vinden dat je die niet moet overschrijden.” Het verbodsrisico is internationaal vastgesteld op 1:10.000 – dus maximaal 1 extra sterfgeval per 10.000 blootgestelden. Dat is een factor 100 verschil met het eerder genoemde streefrisico van 1:1.000.000.

Een foto van een gezin die poseert voor de foto. Het gezin zit op een bankje bij het strand.

Bij het bepalen van een veilige blootstelling voor medewerkers geldt dat ook eventuele kinderen geen nadelige effecten mogen ondervinden.

Steve Polyak, via Wikimedia Commons CC BY-SA 2.0

Advieswaarden bijstellen

Het verbodsrisico dat de GBBS adviseert, betekent niet automatisch een verbod. “De GBBS adviseert alleen maar. De Sociaal Economische Raad (SER) voegt een aanvullend advies toe over de sociaal economische haalbaarheid. Adviezen van de Gezondheidsraad en de SER gaan naar de Minister voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en die besluit of een gezondheidskundige advieswaarde wordt omgezet in een grenswaarde. Bij stoffen zonder drempelwaarde geeft de SER een praktische invulling aan de geadviseerde streef- en verbodsrisico’s. Het advies van de SER betreft maximaal het niveau van de verbodswaarde, maar ligt daar vaak ergens tussenin.” Op de suggestie dat het toch zeer vreemd zou zijn als de SER een geadviseerd verbodsrisico in de wind zou slaan, gaat Vermeulen niet in. “Ik heb geen totaaloverzicht van de werkwijze van de SER.”

In hoeverre volgt de GBBS actuele wetenschappelijke ontwikkelingen die mogelijk een nieuw licht werpen op de bestaande advieswaarden voor blootstelling? Worden waardes ook bijgesteld als er nieuwe inzichten opduiken? “Ja, bijstellingen vinden zeker plaats. De waarden voor blootstelling aan benzeen bijvoorbeeld, die zijn al meerdere malen bijgesteld. Nieuwe kennis bereikt ons via verschillende routes. Vanuit de Gezondheidsraad zelf, vanuit internationale organisaties, vanuit zuster-commissies in andere landen. Als elders limieten worden aangepast, dan kijken wij natuurlijk ook of dat voor de Nederlandse situatie relevant is. We proberen alle gezondheidskundige advieswaarden eens per vier jaar te evalueren.”

We staan allemaal bloot aan meerdere factoren die onze gezondheid beïnvloeden. Niet iedereen zal op dezelfde manier reageren op blootstelling aan stoffen op het werk.

Wikimedia Commons CC BY-NC 3.0

Kwetsbare groepen

Vermeulens eigen academische onderzoek richt zich op het exposoom – de mate waarin invloeden van buitenaf onze gezondheid beïnvloeden. Hier draait alles om meervoudige blootstelling. Een groot contrast met de werkwijze binnen de GBBS, waarin slechts naar de blootstelling aan één stof wordt gekeken. Met gelijktijdige blootstelling aan meerdere stoffen, waar in de praktijk vaak sprake van is, wordt nog geen rekening gehouden. Gaat zijn onderzoek dat veranderen?

“Het exposoom-onderzoek levert ons vooral meer begrip over hoe meerdere omstandigheden van invloed zijn op de uitkomst van blootstelling aan een stof”, aldus Vermeulen. Denk hierbij aan of iemand rookt, hoe iemand woont, wat iemand thuis allemaal doet. Dat kan leiden tot extra nadelige gevolgen in combinatie met blootstelling op het werk. “We kunnen hiermee zicht krijgen op gevoelige populaties. Welke mensen zijn extra kwetsbaar voor blootstelling? Dat zou in theorie kunnen leiden tot verschillende advieswaarden voor verschillende mensen, maar dat zie ik in de praktijk nog niet gebeuren.”

De manier waarop de veilige blootstelling wordt bepaald zal niet veranderen, denkt Vermeulen. “Maar als we beter weten wie kwetsbaar is en we de limieten zo kunnen bijstellen dat we de meest gevoelige populaties goed beschermen, dan nemen we de rest van de bevolking meteen mee. Uiteindelijk bescherm je iedereen dan beter.”

ReactiesReageer