Als lezer van Het Groot Nederlands Vloekboek sla je twee vliegen in één klap. Je breidt je repertoire aan scheldwoorden flink uit en doet ondertussen ook nog wat taalkundige kennis op. Niet slecht voor een boek dat begon als afstudeerproject van twee Vlaamse illustratoren.
Eikel! Sukkel! Kutwijf! Echt creatief kan ik mezelf niet noemen als het op schelden en vloeken aankomt. Als ik mijn teen voor de zoveelste keer aan het bed stoot, kom ik niet verder dan een in de kiem gesmoorde ‘gódv’. Maar sinds Het Groot Nederlands Vloekboek is mijn scabreuze woordenschat flink uitgebreid. Mijn omgeving is hierbij gewaarschuwd.
Unieke krachttermen
Primair is Het Groot Nederlands Vloekboek – net als zijn gelijktijdig verschenen Vlaamse zusje overigens – een rijk geïllustreerd koffietafelboek. Dat is niet vreemd, aangezien het is gebaseerd op het prototype van het afstudeerproject van de twee Vlaamse illustratoren Robbe Verlinde en Willem Van Beylen. Zij vonden uitgever Lannoo bereid het uit te geven, maar niet zonder de inhoudelijke bijdragen van taalkundigen Marten van der Meulen (bekend van weblog Milfje Meuskens) en Fieke Van der Gucht (Atlas van de Nederlandse taal). Zij zijn dan ook verantwoordelijk voor de taalkundige inbreng in beide edities.
In twintig hoofdstukken staat steeds een andere vloek of scheldwoord centraal, van ‘achterlijke gladiool’ tot ‘teef’. Dat betekent overigens niet dat de lezer alleen over deze twintig woorden iets leert; als de laatste pagina is omgeslagen zijn je maar liefst 134 verschillende beschimpingen om de oren gevlogen. In de Vlaamse variant van het boek komen in totaal zelfs 196 unieke krachttermen voorbij. Daar zitten woorden tussen die ook zeker niet hadden misstaan in de Nederlandse editie (‘tacovreter’, ‘slapjanus’), maar ook typische Vlaamse verwensingen als ‘sloef’ en ‘kapoen’.
Daarbij moet opgemerkt worden dat de benaming ‘Vloekboek’ weliswaar lekker in het gehoor ligt, maar de lading niet bepaald dekt: slechts enkele besproken woorden zijn echte vloeken. Daar hebben de auteurs echter maling aan, zo melden ze in het voorwoord: “Wij hebben geen enkel respect voor kunstmatige afbakeningen. Vloek, scheldwoord, verwensing, krachtterm, bastaardvloek: je leest er godbetert maar een ‘echt’, zogenaamd serieus boek over.” De toon is gezet.
Taalkundige weetjes
Elk hoofdstuk kent hetzelfde stramien. Op de eerste twee pagina’s staan een tekening en een raadsel om het centrale woord te introduceren. (‘Welk insect steekt je in je zak?’ > ‘kloothommel’) Hierop volgt een korte toelichting zoals je die ook in een woordenboek vindt: lettergreep-verdeling (‘rand•de•biel’), woordgeslacht (‘de; m,v’), meervoudsvorm (‘randdebielen’). Daarbij staat ook een scheldschade-schaal, die aangeeft hoe beledigend het woord is. Spoiler: ‘Kankerlijer’ wordt gezien als het meest kwetsend. Helaas staat nergens hoe dit is vastgesteld.
Hierna volgt in korte, behapbare alinea’s informatie over de herkomst van het woord en andere taalkundige weetjes met een sociologische, psychologische of historische inslag. Sommige zijn inmiddels algemeen bekend, zoals dat Nederlanders de enigen zijn die met ziektes schelden en dat vloeken je pijndrempel verhoogt. Andere zijn soms wat vergezocht, bijvoorbeeld de uitleg van het sterrenbeeld kreeft in het hoofdstuk Kankerlijer. Het woord ‘kanker’ komt van het Griekse woord voor ‘krab’ (‘karkinos’), omdat Hippocrates tumoren op het diertje vond lijken. Het Latijnse cancer verwees zowel naar ‘krab’ als ‘kreeft’. Zie daar het sterrenbeeld kreeft (dat in het Engels nog altijd ‘cancer’ heet). Interessant, maar de link met ‘kankerlijer’ is vrij ver te zoeken.
Maar over het algemeen zijn het feitjes die het goed zullen doen op feestjes en partijen. Na het lezen van dit boek kun je uitleggen waarom ‘trut’ lekkerder scheldt dan ‘maan’, waarom sommige mensen na een hersenbloeding alleen nog kunnen schelden, hoe je ‘klootzak’ zegt in de Amerikaanse gebarentaal en waarom ‘fuck’ in Engelse oren veel heftiger klinkt dan in de onze. Ook weet je dan dat slechts tien procent van de mensen met het syndroom van Gilles de la Tourette lijdt aan coprolalia, wat letterlijk ‘schijt praten’ betekent.
Ook leuk zijn de kadertjes met voorbeelden uit de literatuur en muziek, en de intermezzo’s over schelden in hiphop (Lil Wayne vestigde een record met 188 vloekwoorden in het nummer Beat the Shit) en top-15’s met populaire verwensingen. Helaas blijven de verschillen tussen vloeken in Nederland en in Vlaanderen zo goed als onbesproken. Het zou interessant zijn om te lezen of Nederlanders meer of minder vloeken dan Vlamingen, en of zij hier meer of minder aanstoot aan nemen.
Vrolijk inkijkje
Een enkele keer verraadt het taalgebruik dat hier geleerde auteurs aan het woord zijn (‘de relatie … is gemarkeerd’, ‘adjectiveren’), maar doorgaans is de toelichting laagdrempelig en niet al te serieus. Aan de schrijfstijl – informeel en soms ronduit vulgair – is af te lezen dat de auteurs tijdens het schrijven een hoop lol hebben gehad. Dat is direct ook een van de sterkste punten van dit boek. De selectie van scheldwoorden en taalwetenschappelijke anekdotes die aan bod komt is volstrekt willekeurig en na het lezen van dit boek kun je je nog altijd geen vloekexpert noemen, maar dat is volgens mij ook niet wat de auteurs beogen. Wel krijg je een vrolijk inkijkje in de vele manieren waarop je naar taal kunt kijken en vergroot je ondertussen gelijk je vloekrepertoire. De volgende keer dat ik mijn teen stoot, roep ik een fijne Vlaamse gestapelde vloek. ‘Miljaarnondedju’ ofzo.