Naar de content

Toen was staatswetenschap heel gewoon

Aandacht voor analytische chemie was belangrijke drijfveer achter Nederlands kina-monopolie

A. Roersch van der Hoogte (met toestemming)

In de tweede helft van de 19e eeuw zagen chemici en andere wetenschappers er geen been in om zich dienstbaar op te stellen aan het economisch belang. Het chemisch laboratorium verkreeg hierdoor een centrale plaats in de koloniale teelt van kina, de grondstof voor het antimalariamiddel kinine. En dat hielp weer bij het opbouwen van het Nederlandse monopolie op kina dat in het begin van de 20e eeuw tot volle bloei kwam, aldus historicus Arjo Roersch van der Hoogte. Op 21 december promoveerde hij aan de Universiteit Utrecht op zijn studie naar het Nederlandse kina-monopolie.

De bezittingen in Azië brengen de koloniale mogendheden grote rijkdom. Er valt daar veel te halen, maar je loopt er ook van alles op. In Brits India, Nederlands-Indië en andere koloniën bezwijken de Europese soldaten en ambtenaren massaal aan malaria. Dankzij Spaanse overzeese activiteiten in Zuid-Amerika is een oplossing bekend. Op de oostelijke hellingen van het Andesgebergte groeit de kinaboom (Cinchona officinalis). Jezuïeten, die als missionarissen hier werken, leren al in de zeventiende eeuw van de lokale bevolking over de geneeskrachtige werking van de bast van de kinaboom. Deze bast gebruiken ze bij de behandeling van onder meer malaria. Maar een echt optimale behandeling is het niet.

Zelf kina kweken

Dat verandert als in 1820 twee Franse apothekers erin slagen kinine te isoleren uit de kinabast. Dit is de werkzame stof tegen malaria. Meteen explodeert de vraag naar kinabast. De Britten zien kinine als een tool of empire. Roersch van der Hoogte: “Kinine dient het staatsbelang, want het is essentieel om het ambtelijke en militaire apparaat in met name Brits India letterlijk in leven te houden.” De aanvoer van kina uit Peru, de belangrijkste leverancier, is echter zeer onvoorspelbaar en bovendien is de kwaliteit heel wisselend. De Britten, maar ook de Nederlanders die met vergelijkbare problemen zitten in Nederlands-Indië, willen directe toegang tot de kinabast. Ze willen zelf kinabomen gaan kweken.

Ondertussen is het belang van de kinaboom de Peruvianen uiteraard niet ontgaan. Gewoon even de binnenlanden ingaan en wat planten meenemen, zoals je dat voorheen deed, zit er niet langer in. Maar ook strenge controles zijn te omzeilen en via tal van schimmige ruilconstructies en botanisten die onder een pseudoniem opereren, weten de Nederlanders maar liefst 500 kinaplantjes naar Batavia (Jakarta) te verschepen. Zonder succes, geen enkel boompje houdt het daar vol.

De autoriteiten laten het er niet bij zitten. In 1854 wordt de Gouvernements Kina Onderneming opgericht. Dit overheidsbedrijf moet de teelt van kinabomen in Nederlands-Indië mogelijk maken. De teelt verhuist naar het hoger gelegen Bandoeng (Bandung). Daar groeien de kinabomen prima, maar helaas zit er in de gekozen variëteit geen greintje kinine.

De Gouvernements Kina Onderneming rond 1900. A. Roersch van der Hoogte (met toestemming)

Dienstbare wetenschappers

Nederland stuurt nieuwe mensen naar Bandoeng om de boel vlot te trekken, waaronder in 1858 de chemicus Karel Wessel van Gorkum. Hij heeft gestudeerd bij de destijds befaamde professor Gerrit Jan Mulder van de Universiteit Utrecht. “Deze Mulder heeft een heldere visie op de rol van zijn werk”, zegt Roersch van der Hoogte. “De chemie moet volgens hem in dienst staan van de economie en in dit geval dus van de koloniale landbouw.”

Een opstelling voor kina-onderzoek in het laboratorium van de Gouvernements Kina Onderneming. A. Roersch van der Hoogte (met toestemming)

Van Gorkum deelt die visie en gaat voortvarend aan de slag. Hij brengt de chemie naar de kinateelt en zet een laboratorium op binnen de Gouvernements Kina Onderneming. Volgens hem zijn chemische analyses nodig om de veldexperimenten en de veredeling van de kinabomen veel gerichter te laten verlopen. Zijn aanpak weerspiegelt een veel bredere trend.

Roersch van der Hoogte: “Vanaf het midden van de negentiende eeuw zien we dat het laboratorium een centrale rol begint te krijgen in de industriële productie. Dat begint in Duitsland waar de snelle groei van kleurstoffen- en farmaceutische industrie de ontwikkeling van de analytische chemie stimuleert. De vraag naar grondstoffen groeit en tegelijkertijd worden de kwaliteitseisen steeds strenger. Het belang van goede analyses neemt toe. Men kan steeds meer meten en doet dat ook.”

De intrede van het laboratorium in de kinateelt werpt z’n vruchten af. De Nederlanders slagen er in de jaren 1870 in om een nieuwe variëteit van de kinaboom te ontwikkelen die goed gekweekt kan worden en een ongekend hoog kininegehalte bevat. Om dit resultaat optimaal te exploiteren moet de teelt richting de private sector. De Gouvernements Kina Onderneming spant zich in om particuliere planters aan de kinateelt te krijgen en stelt planten, chemische analyses, advies en ondersteuning ter beschikking. Planters mogen overal onbeperkt gebruik van maken.

De Bandoengsche Kininefabriek Tropenmuseum, Collectie Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen via Wikimedia Commons CC BY-SA 3.0

Duitse hegemonie

De opzet slaagt en meerdere Nederlandse planters storten zich op de kinateelt. Maar al snel duikt er een nieuwe horde op. De Duitse farmaceutische bedrijven beheersen de kinamarkt, omdat zij beschikken over de beste laboratoria en nieuwste analysetechnieken. “De Duitsers analyseren het kininegehalte in een partij kinabast en bepalen vervolgens de prijs. Omdat ze ook verreweg de grootste afnemers zijn, ligt de controle van de markt volledig in hun handen. De Nederlandse planters zijn van mening dat ze hierdoor een te lage prijs krijgen voor hun product.” De oplossing klinkt vertrouwd Nederlands: de planters gaan samenwerken en richten een coöperatie op: de Bandoengsche Kininefabriek.

Tijd om zelf de analyses van het kininegehalte uit te voeren, vindt Pieter van Leersum, op dat moment directeur van de Gouvernements Kina Onderneming. Hij realiseert zich dat als de controle op de analyse van kinabast bij de Duitsers blijft liggen, de controle op de markt ook in Duitse handen blijft. De Nederlanders moeten dit zelf kunnen doen. Er is een nieuw laboratorium nodig en Van Leersum brengt dat lab onder bij de Gouvernements Kina Onderneming. De Onderneming fungeert vanaf dan als onderzoekscentrum voor de hele kinasector, van de teelt van de bomen tot en met de analyse en productie van kinine. “We zien hier een heel duidelijke wisselwerking tussen ‘staatswetenschappers’ en de particuliere sector, de planters”, zegt Roersch van der Hoogte. “Hier ligt de basis van het latere Nederlandse kinamonopolie. Eigenlijk een topsector avant la lettre.”

Het laboratorium van de Gouvernements Kina Onderneming rond 1905.

A. Roersch van der Hoogte (met toestemming)

Kwaliteit

De nauwe samenwerking tussen wetenschap, bedrijfsleven en overheid verklaart volgens hem ook waarom Nederland uiteindelijk de Britten weet te passeren als belangrijkste producent van kina. “De Britten zijn lange tijd de grootste producent, maar zij zijn niet geïnteresseerd in de kinateelt vanuit economische motieven. Hun primaire belang is de beschikbaarheid van een goedkoop antimalariamiddel. Dat hebben ze ontwikkeld, maar de kwaliteit van hun kina is onvoldoende voor de Duitse farmabedrijven. Omdat de Britten geen koloniaal wetenschappelijk instituut hebben opgezet, zoals de Nederlanders, lukt het niet de kwaliteit te verbeteren. Dat drukt de prijs, waardoor veel Britse kinaplanters hun heil elders zoeken. Ze stappen over naar thee. Dat is bovendien veel eenvoudiger te verbouwen en minstens zo winstgevend.”

Door zich, net als de Duitse farmaceutische sector, te blijven richten op kwaliteitsverbetering en verhogen van de standaarden, werken de Nederlandse kinineproducenten zich internationaal in de kijker. In 1899 starten de Nederlandse planters bovendien een eigen markt: de Batavia Kinamarkt. Ze gaan rechtstreeks leveren aan vooral Amerikaanse bedrijven en beginnen te morrelen aan de Duitse hegemonie in de internationale handel.

Al snel kunnen de Duitsers niet meer om de Nederlanders heen en in 1907 mag de in 1903 opgerichte Nederlandsche Kininefabriek toetreden tot het internationale Kininekartel. Binnen dit kartel hadden Duitse bedrijven tot dan toe de touwtjes in handen. Vanaf dat moment is de Nederlandse opmars echter niet meer te stuiten. De Nederlandse producenten leveren niet alleen de hoogste kwaliteit, ze mogen ook al snel de grootste quota voor hun rekening nemen. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog speelt de Nederlanders goed in de kaart. De Duitse industrie raakt geïsoleerd en de Nederlandse kininesector stapt in het gat. Nederland neemt de controle op de internationale kinamarkt over en weet die positie tot eind jaren dertig vast te houden.

Bron

A. Roersch van der Hoogte, Colonial Agro-Industrialism. Science, Industry and the State in the Dutch Golden Alkaloid Age, 1850-1950.

ReactiesReageer