Naar de content

Tandsteen middeleeuwse non legt onverwacht ambt bloot

Christina Warinner

In het tandsteen van een Duitse vrouw die leefde in de elfde eeuw is het kostbare pigment ultramarijn teruggevonden. Hoe kwam dat daar terecht, vroegen onderzoekers zich verbaasd af en ze sloegen aan het experimenteren.

Lapis lazuli kwam in de middeleeuwen via handelaars Europa binnen. Deze stenen werden gewonnen in de Badakhshan-mijnen in Afghanistan en via Egypte verscheept naar de handelsstad Venetië.

Shelly O'Reilly

Lapis lazuli is een gesteente dat duizend jaar geleden kostbaarder was dan goud. Het knalblauwe pigment dat uit dit gesteente werd verkregen, ultramarijn, gebruikten miniaturisten alleen om tekeningen in de meest kostbare boeken in te kleuren. Wetenschappers onder leiding van het Duitse Max Planck Instituut stuitten onverwachts op deeltjes ultramarijn, toen ze het tandsteen van middeleeuwse skeletten onderzochten om meer over het toenmalige dieet te weten te komen. Hoe kwam dat dure pigment terecht in de mond van een vrouw?

Vrouwelijke schrijvers

Het skelet van de vrouw lag begraven bij de ruïnes van een klooster in het Duitse Dalheim en is gedateerd tussen de jaren 997 en 1162. De vrouw is in ieder geval niet door geweld om het leven gebracht en heeft daarnaast geen zware arbeid uitgevoerd. De botten van de vrouw, die overleed toen ze tussen de 45 en 60 jaar oud was, vertonen weinig slijtage. Wat deed ze dan wel?

Het is algemeen bekend dat middeleeuwse monniken boeken (over)schreven en daarbij de mooiste miniaturen maakten, hoewel we hun namen vaak niet kennen. Dat ook vrouwen dit werk uitvoerden is minder bekend: minder dan één procent van de boeken die voor de twaalfde eeuw zijn gemaakt, zijn tot nu toe toegeschreven aan vrouwelijke makers. Het verklaart de eerste verbazing van de onderzoekers toen zij het verfpigment aantroffen in de mond van een vrouw.

25.2 keer uitvergrote deeltjes lapis lazuli in het tandsteen van de Duitse miniaturist uit de elfde of vroeg twaalfde eeuw.

Monica Tromp

Monnikenwerk

Het is een erg negentiende-eeuwse gedachte dat handschriften vooral door mannelijke geestelijken werden vervaardigd, aldus Micha Leeflang. Ze is conservator bij museum Catharijneconvent en onderzoeker naar miniaturisten, maar niet betrokken bij dit onderzoek. “Binnen de middeleeuwse kloostergemeenschappen was het belangrijk om Bijbelse literatuur te hebben en in het begin werden voorbeeldboeken dan ook veelvuldig overgeschreven om een eigen bibliotheek aan te leggen. Het schrijven en vervaardigen van boeken werd dan ook beschouwd als een meditatieve bezigheid ter ere van God. Dit gebeurde zowel in de mannen- als in de vrouwenkloosters.” Een indirect bewijs dat er meer boeken door vrouwen moeten zijn gemaakt dan nu bekend is.

Recent onderzoek heeft ook aangetoond dat met name in Duitsland nonnen niet alleen geletterd waren, maar ook actief meewerkten aan het produceren van boeken. De tot nu toe ontdekte sporen van hun werk lopen zelfs terug tot in de late achtste eeuw. Dit nieuwe onderzoek van het Max Planck Instituut versterkt niet alleen het beeld dat vrouwelijke geestelijken aan boeken werkten, het levert ook bewijs van het vroegste gebruik van ultramarijn door een vrouw in Duitsland. Ze was waarschijnlijk erg goed in haar werk: degene die met het kostbare ultramarijn aan de slag mocht, was niet zomaar een van de tekenaars, maar een ware meester.

Experimenten

Om uit te zoeken waar die kleine blauwe deeltjes in het tandsteen uit bestonden, hebben de wetenschappers verschillende tests gedaan. Ze haalden de blauwe korreltjes uit het tandsteen via ultrasonificatie. Dat is een techniek waarbij je geluidsgolven door een oplossing stuurt, met daarin de deeltjes die je wilt onderzoeken. Het voordeel is dat de deeltjes niet chemisch worden aangetast. Op deze manier lukte het om het tandsteen kapot te trillen, waardoor de blauwe korreltjes vrijkwamen.

Van lapis lazuli maakten schilders en miniaturisten het pigment ultramarijn. Dit blauwe poeder vormde de kleurstof van knalblauwe verf. Lapis lazuli was kostbaarder dan goud en miniaturisten gebruikten de blauwe verf alleen om de belangrijkste illustraties en personen mee te versieren, zoals de mantel van Maria. We weten dat miniaturisten aan hun penseel likten om er een fijne punt aan te maken. De onderzoekers zien dat als de meest waarschijnlijke reden waarom de blauwe korreltjes in de mond van de Duitse vrouw terecht zijn gekomen.

Shelly O’Reilly, Christina Warinner, and Monica Tromp

Vervolgens gebruikten ze verschillende technieken om de blauwe korreltjes tot in detail te bekijken en de precieze chemische samenstelling te bepalen. De kenmerken van de korreltjes vergeleken ze met die van diverse blauwe kleurstoffen waarvan we weten dat ze in de middeleeuwen werden gebruikt. Daaruit bleek overduidelijk dat de korreltjes bestonden uit het mineraal lazuriet, de belangrijkste component van lapis lazuli en verantwoordelijk voor de intense blauwe kleur. De vrouw had dus echt ultramarijn in haar tandsteen.

Zwaar werk

De volgende vraag was hoe de deeltjes ultramarijn terechtkwamen in de mond van de vrouw, anders dan door regelmatig aan het puntje van haar penseel te hebben gelikt tijdens het werk. Hierbij kwam de verf achter de voortanden terecht. Zo experimenteerden de onderzoekers met het vermalen van lapis lazuli, om te kijken of fijn stof hiervan in de mond terecht kon zijn gekomen. Dit kwam echter niet overeen met verfsporen die alleen in het tandsteen bij de voortanden terecht was gekomen.

Leeflang: “Ik vind de mogelijkheid dat de vrouw betrokken was bij het verluchten [inkleuren, red.] van handschriften het meest aannemelijk. Juist omdat dit zo’n kostbare verfstof was. Wanneer de kleur was geprepareerd, werd alle verf tot op de laatste druppel verwerkt en het werd dus ook vaak door één persoon uitgevoerd.” Dit kan ook verklaren waarom de vrouw de enige non uit het klooster was met ultramarijn in haar gebit.

“Een bijkomend gegeven is dat het skelet verder weinig slijtage vertoonde. Ze verrichtte dus mogelijk weinig fysieke arbeid wat aansluit bij de activiteiten van verluchten. Het vervaardigen van pigmenten was namelijk zwaar werk. De (half)edelstenen die als grondstof dienden, moesten daarbij in een vijzel worden vermalen. Ik heb dit zelf ooit gedaan en dit was echt intensief! De suggestie dat ze het pigment binnen heeft gekregen bij het vermalen lijkt mij daarom ook niet direct aannemelijk”, aldus Leeflang.

Bernulfuscodex, gemaakt in Zuid-Duitsland, Reichenau, rond ca. 1040-1050. Door wie, man of vrouw, is onbekend.

Museum Catharijneconvent, ABM h3

Vrouwelijke schilders

Hoewel er slechts weinig boeken uit de tijd van de illustrerende non zijn overgeleverd, weten we uit bronnen dat ze wel degelijk zijn gemaakt. Door het veelal intensieve gebruik zijn de boeken vaak vervangen en verloren gegaan. Leeflang: “De exemplaren die we kennen bevatten ook decoraties in goud, blauw en andere kleuren. we hebben enkele mooie exemplaren in onze museumcollectie, zoals de Bernulfuscodex. Die dateert van ca. 1050 en werd gemaakt in Reichenau, Zuid-Duitsland. Het bevat prachtige miniaturen.” Van de Bernulfuscodex is niet bekend wie hem gemaakt heeft. Het kunnen zowel monniken als nonnen zijn geweest.

Monniken én nonnen maakten tot de dertiende eeuw ook de rijkversierde boeken voor de wereldlijke elite. “Als vrouw ben ik ook van mening dat vrouwen uitermate geschikt zijn voor het vervaardigen van miniaturen. En zeker vrouwen in een klooster, die een sterke discipline en aandacht zullen hebben gehad, zullen zeker veel voldoening hebben gehaald uit het verluchten van handschriften”, denkt Leeflang.

Vanaf de dertiende eeuw ontstonden er buiten de kloostermuren ateliers voor de productie van handschriften. Ook hier waren vrouwen te vinden. Leeflang: “Uit vijftiende-eeuwse gildenboeken weten we dat er onder de schilders ook vrouwen waren die zich bezighielden met het verluchten van boeken en het schilderen van miniaturen.”

Bron

A. Radini ea., Medieval women’s early involvement in manuscript production suggested by lapis lazuli identification in dental calculus, Science Advances 09 Jan 2019 Vol. 5, no. 1, eaau7126. DOI: 10.1126/sciadv.aau7126

ReactiesReageer