Naar de content

Taal zit in de verbindingen

Roeland Segeren, via Envato

Taal zit in je linkerhersenhelft, leren we op school. Een hardnekkig misverstand, weten deskundigen inmiddels. Om taal te gebruiken en te begrijpen, hebben we ook de andere helft nodig én de zenuwbanen. Kunnen we met deze kennis taalproblemen beter te lijf?

Mensen houden nou eenmaal van hokjes. Misschien dat het daarom nog steeds in schoolboeken staat, door neurologen in colleges wordt gedoceerd en in anatomische musea staat opgesteld: taal zit in je linkerhersenhelft, en wel in twee specifieke hersengebieden. Het gebied van Broca verzorgt de taalproductie en het gebied van Wernicke zorgt ervoor dat je taal begrijpt. Decennia geleden al plaatsten hersenonderzoekers hier vraagtekens bij, inmiddels is zijn ze het erover eens dat het anders zit.

We hebben namelijk een groot deel van ons brein nodig om te kunnen praten en luisteren, te lezen en schrijven, en dit allemaal nog goed te begrijpen ook. Juist al die verschillende onderdelen van taal maken het proces zo complex. Vraag Peter Hagoort, hoogleraar cognitieve neurowetenschap en directeur van het Donders Instituut, hoe dat zit en zijn antwoord wordt ter plekke ontleed: “Ik heb nu een idee in mijn hoofd dat ik jou wil vertellen. Dat zet ik via mijn mond om in luchttrillingen. Die komen jouw oren binnen en worden omgezet in klanken, waarop jouw hersenen er betekenis aan geven. Dat hele proces is taal. Vergelijk het met een auto: die bestaat uit wielen, ramen, een motor, een stuur en ga zo maar door. Wat is dan nog de auto? En hoe werkt-ie? Om dat te begrijpen moet je het toch in onderdelen uit elkaar halen.”

Een kijkje onder de motorkap maakt al snel duidelijk dat taal niet past in een simpel hokje. Als je praat, stuurt je brein immers talloze spieren aan. Dat is iets heel anders dan het opvangen van die klanken met je oren en het bedenken wat ermee wordt bedoeld. En dan hebben we het hier alleen nog over gesproken taal. “Het brein is een netwerkorganisatie. Bepaalde gebieden in het brein zijn zeker belangrijker dan andere, maar die kan je niet los van elkaar zien. De verbindingen ertussen zijn net zo belangrijk. We weten inmiddels dat we bij taal veel gebieden en verbindingen gebruiken die zowel links als rechts in de hersenen zitten.”

Een tekening van de hersenen met daarop enkele gekleurde vlakken.

Verbindingen in de hersenen die betrokken zijn bij taal. Er is wel degelijk een werkverdeling tussen hersengebieden. Maar bij het hele proces van taalproductie en -verwerking zijn een hoop regio’s betrokken. De verbindingen daartussen zijn daarom net zo belangrijk.

K. Amunts, M. Catani (origineel)

Hardnekkig links

Toch blijkt het een hardnekkige opvatting dat taal alleen maar in twee specifieke gebieden links in het brein zit, valt ook neurowetenschapper Vitória Piai (Radboud Universiteit) op. “Ik spreek weleens neurologen die verbaasd reageren als ik ze hierop wijs.”

Piai bestudeert de werking van taal in de hersenen, en dan vooral wat er gebeurt als de hersenen beschadigd zijn, zoals na een beroerte. Veel mensen kampen daarna met afasie, een taalstoornis die zich op meerdere manieren kan uiten. De ene patiënt krijgt moeite met het vinden van woorden, terwijl een ander grammaticale fouten maakt of moeilijker praat. Het hangt er maar vanaf waar de hersenen zijn beschadigd.

Alleen dat al ondersteunt het inzicht dat taal verspreid zit over het brein. Deze kennis heeft bescheiden invloed op de diagnose van afasie; aan de behandeling ervan is er vooralsnog weinig veranderd. Piai: “Hoe triest ook, dit inzicht heeft niet veel invloed op de behandeling van afasie. Er worden wel pogingen gedaan om bepaalde hersengebieden te activeren of onderdrukken met niet-invasieve hersenstimulatietechnieken, maar de resultaten zijn helaas nog niet veelbelovend. We kunnen tegenwoordig wel beter dan vroeger voorspellen wat de gevolgen zijn van hersenbeschadiging. Als de corticospinale baan is aangetast – de verbinding tussen het motorische deel van je hersenen en je ruggenmerg – kunnen we bijvoorbeeld goed voorspellen welke bewegingsproblemen iemand gaat krijgen. Hoewel dit voor afasie lastiger is dan voor het bewegingssysteem, kunnen we ook iets meer voorspellen over de ernst en vorm van afasie.”

Taaltherapie

De aanpak van afasie zit toch vooral in gedrag in plaats van medisch ingrijpen. Marina Ruiter, afasie-onderzoeker aan de Radboud Universiteit, constateert dat er net als 20 jaar geleden gekeken wordt wat het sterkst is aangedaan: spreken, luisteren, begrijpen, lezen of schrijven. Daar stemmen behandelaars dan taaltherapie op af. “Er is wel meer discussie over de gevolgen. Zorgt therapie dat mensen weer op dezelfde manier taal gebruiken als voor het ontstaan van hersenletsel? Of wijst de verbetering in het taalgebruik toch op een andere manier van communiceren?”

In sommige gevallen is dat duidelijk. Zo komt het voor dat mensen met afasie vaker iets aanwijzen dan zeggen wat ze bedoelen. Ruiter: “Maar het kan ook subtiel zijn, bijvoorbeeld als mensen met afasie abstracte en laagfrequente woorden bewust vermijden of hun zinnen grammaticaal net iets minder complex maken. Het veranderen van gedrag is veel complexer dan echt herstel. Dat vergt namelijk het onderdrukken van oude gewoontes en het inzetten van andere cognitieve functies. Voor de meeste mensen met afasie geldt dat ze niet helemaal herstellen, en dus toch een manier van aanpassing moeten vinden. Therapie hiervoor is complex, dus daar moeten we zorgvuldig mee omgaan. Als mensen met afasie te lang moeilijke taaloefeningen moeten doen, zien we namelijk dat dit nadelige gevolgen kan hebben, zoals stemmingsklachten, minder effectieve behandeling en hogere zorgkosten.”

Taal als netwerk

Waar taal zich in de hersenen bevindt, is vooral ook een fundamentele vraag. Het antwoord daarop kan uiteindelijk invloed hebben op het helpen van patiënten, maar volgens Peter Hagoort valt er ook nog veel te leren over gezonde mensen. “Daar hebben we relatief weinig zicht op. Er zijn heel veel verschillen in de taalvaardigheid van mensen waarbij alles goed werkt. Wat bepaalt die individuele verschillen? Die variaties zijn belangrijk, want daar zou je bijvoorbeeld onderwijsmethodes op aan kunnen passen.”

Bij dat soort taalonderzoek is het van belang om verder te kijken dan specifieke hersengebieden. Die zijn wel degelijk belangrijk, maar onderdeel van een netwerk. Denk aan die auto: als je niet weet wat de remmen doen, snap je ook niet waarom er remkabels zijn. Zo kijken taalonderzoekers onder andere naar zenuwbanen. “Daar zitten echt grote verschillen tussen mensen. Die bekabeling in het brein kan dikker zijn, meer of minder symmetrisch. Door die verschillen langs taalvaardigheden te leggen, kan je ontdekken welke biologische verschillen belangrijk zijn.”

Hagoort benadrukt dat het belangrijk is om te beseffen dat hersenregio’s flexibeler zijn dan vroeger werd gedacht. “Er is wel degelijk een werkverdeling. Afhankelijk van wat er binnenkomt en hoe de bekabeling loopt, ontstaat er een zekere specialisatie. Maar die is nooit absoluut. In de visuele cortex achter in het brein komt visuele informatie binnen. Maar ga je die input uitschakelen, dan gaat het wat anders doen. Bij blinde mensen zie je bijvoorbeeld dat dit deel van de hersenen een rol kan krijgen bij taalverwerking.”

Het klassieke indelen van het brein in hokjes dient in elk geval een didactisch doel: het is nou eenmaal makkelijk om het op die manier uit te leggen. Hagoort verwacht dan ook dat het jaren kan duren voordat dit in schoolboeken doordringt. “Ik zie het nog steeds staan in biologieboeken. Dat krijg je er niet zomaar uit. Volgend jaar ga ik met pensioen. Het eerste dat ik dan ga doen is een boek schrijven waar het duidelijk en correct instaat.”