Het begrip straattaal is omgeven door mythen. Het wordt bijvoorbeeld toegeschreven aan een kleine groep jongeren uit de Randstad. Dat komt doordat veel jongeren die hier wonen tot de tweede of derde generatie migranten behoren en van huis uit tweetalig zijn. De taal die zij onderling spreken is een mix van verschillende talen en kan van groep tot groep behoorlijk verschillen. Toch zijn zij niet de enige sprekers – maar wel de trendsetters – van deze nieuwe variant van het Nederlands.
In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, is straattaal meer dan een paar exotische woorden: deze heeft ook een andere uitspraak en zinsbouw dan het Standaardnederlands. Vooral die grammaticale verschillen zijn interessant voor taalwetenschappers. Terwijl typische straattaalwoorden meestal een korte levensduur hebben, heeft de zinsbouw effect op het Nederlands dat deze groep jongeren op latere leeftijd spreekt. Daarom is straattaal niet zomaar een jongerentaal, maar misschien wel het Nederlands van de toekomst.
Afbeelding uit: Check die merrie, samengesteld door Nynke Deinema en Caroline de Roy.
De naam ‘straattaal’
Waar komt de naam ‘straattaal’ eigenlijk vandaan? De term zelf komt bepaald niet van de straat, maar is in de jaren negentig bedacht door taalkundige René Appel. De media namen deze benaming snel over en later ook de jongeren zelf. Dat wil niet zeggen dat ze hiervoor geen straattaal spraken, er was alleen nog geen naam voor. Het is moeilijk om een definitie te geven van straattaal, aangezien taalkundigen nog weinig weten over deze jongerentaal. Over het algemeen wordt het volgende verstaan onder straattaal: het taalgebruik van jongeren in grote meertalige steden die Nederlandse woorden en uitdrukkingen vervormen of vervangen door materiaal uit andere talen zoals bijvoorbeeld het Sranan (Surinaamse taal), Marokkaans (Arabisch en/of Berber) en/of (Amerikaans-) Engels.
In een opname van Surinaamse jongeren in Rotterdam horen we Ronald zeggen:
“Wat heb je op je hoofd?” Ronald: “een panty swa” [ swa PAPIAMENTO: vriend] Ronald: “Ja, hij wil oming mensen hun nichtje flowen.” [ oming waarschijnlijk van SRANAN ‘OMENI’ ‘HOEVEEL’: heel veel; flowen van het ENGELS ’(TO) FLOW: hier in de betekenis van versieren]
Misverstanden
Taalkundigen weten nog heel weinig van de manieren waarop jongeren straattaal gebruiken. Vragen als in welke situaties wordt ‘straattaal’ gebruikt? met wie? waarom? welke talen vinden we terug? wat zijn de talige karakteristieken? zijn nog onbeantwoord. Daarom bestaan er nogal wat misveranden over straattaal bij het grote publiek. Veel mensen denken bijvoorbeeld dat straattaal vooral in de woordenschat afwijkt van het Nederlands, en dat deze woorden bovendien vaststaande betekenissen hebben, zoals bijvoorbeeld te zien is op de websites van wereldkids en het forum straattaalwoordenboek. Het moeilijke van straattaal is dat de woordenschat bijna dagelijks verandert: er verdwijnen woorden, er komen woorden bij, en sommige woorden veranderen heel snel van betekenis. Overigens zijn het niet alleen de woorden die afwijken van het Nederlands, maar ook bijvoorbeeld de uitspraak en de zinsbouw.
En zo zijn er nog wel meer misvattingen over straattaal. Veel mensen denken bijvoorbeeld dat alleen meertalige jongeren deze taal spreken, en niet de jongeren die van huis uit eentalig Nederlands opgevoed zijn, terwijl ook die jongeren straattaal spreken. Verder is het niet zo dat jongeren straattaal spreken omdat ze niet goed zijn in Nederlands. Ze spreken meerdere varianten van het Nederlands. Ook bestaan er vele stereotypen over de sprekers van straattaal. Zo zouden ze crimineel en onbeschoft zijn. Om al deze misverstanden uit de weg te ruimen, doen taalkundigen onderzoek naar de verschillende – en dus niet alleen taalkundige – aspecten van straattaal.
Afbeelding uit: Check die merrie, samengesteld door Nynke Deinema en Caroline de Roy.
Groepsidentiteit
Wat we in ieder geval wel weten, is dat mensen binnen een groep zich op een bepaalde manier gedragen. Om tot een groep te behoren, leggen mensen de nadruk op gemeenschappelijke voorouders of een gedeelde geschiedenis, eigenen ze zich een bepaald territorium toe (een land, streek maar soms ook een straat of gebouw zoals een clubhuis), benadrukken ze gemeenschappelijke lichamelijke kenmerken, of kleding, en geven ze vorm aan een eigen muziekstijl en taalvariant. Het gebruik van straattaal onder jongeren kan solidariteit en groepsbehoren uitdrukken – dus een wij- versus zij- gevoel vormgeven.
Een Rotterdamse groep vrienden van Surinaamse herkomst kan zich nauwelijks voorstellen dat de interviewer zelf geen straattaal spreekt hoewel zij in Suriname geboren is en van Creoolse herkomst: V: “Je woont zeker diep in Schiedam?” Interviewer: “Hoezo?” M. “Omdat je de woorden niet ken” Interviewer: “Dus je wil zeggen dat iedereen zo kan praten?” V: “Iedereen in Rotterdam, Amsterdam” G: “Heb je daar dan nooit over straattaal gehoord?” V: “Het is echt voor het eerst dat ik een Surinamer zie die het niet kan”
Een eigen geluid
Volgens de media, de taalkundige literatuur en in de beleving van de jongeren zelf, is straattaal vooral het gebruik van woorden uit andere talen in het Nederlands. Of bestaande Nederlandse woorden die een heel nieuwe betekenis krijgen zoals wreed in Deze film is wreed. Maar straattaal is niet alleen een ander gebruik van woorden. Het gaat ook om variatie in uitspraak. Samira, een 17-jarig meisje en tweede generatie Marokkaans uit Utrecht spreekt naast accentloos Nederlands ook een variant van het Nederlands waarin de /d/, /t/ en vooral /s/ wat ‘scherper’ zijn (de tong wordt daarbij meer tegen de achterkant van de bovenste tanden gedrukt) en de /z/ meer stemhebbend (met trillende stembanden).
De juiste merk
Ook in de grammatica van straattaal is iets aan de hand. Volgens de standaardtaalnorm kennen zelfstandige naamwoorden in het Nederlands drie grammaticale geslachten: onzijdig, mannelijk en vrouwelijk. Het lidwoord het gaat vooraf aan onzijdige ( het boek) en de aan mannelijke en vrouwelijke woorden ( de tafel). In straattaal hoor je vaak de waar volgens de Standaardnederlandse norm het hoort. Zo wordt het woord merk in onderstaande zin opgevat als een niet-onzijdig woord. In overeenstemming hiermee zegt dezelfde spreker ook goeie in plaats van goed.
“Hij had de juiste merk aan maar toch gingen ze hem dissen.”
“Kijk, Levi’s is een goeie merk, maar toch hadden ze hem gedist van je schoenen doen em niet.”
Afbeelding uit: Check die merrie, samengesteld door Nynke Deinema en Caroline de Roy.