Naar de content

Steeds minder Nederlanders spreken dialect

In Nederland wordt steeds minder vaak een dialect of streektaal gesproken. Dit blijkt uit onderzoek van Geert Driessen, onderzoeker bij het aan de Radboud Universiteit Nijmegen verbonden onderzoeksbureau ITS.

Tussen 1995 en 2003 zijn Nederlandse ouders onderling eenderde minder dialect of streektaal gaan spreken. Kinderen spreken bovendien nog aanzienlijk minder vaak een streektaal of dialect.

Streektalen en dialecten

Nederland kent naast het Standaardnederlands drie officieel erkende streektalen: het Fries, het Limburgs en het Nedersaksisch, dat in Groningen, Drenthe, Overijssel en Gelderland wordt gesproken. Behalve deze streektalen worden nog veel dialecten gesproken, zoals het Brabants en Zeeuws.

Ouders

In 1995 sprak nog 27% van de Nederlandse ouders onderling een streektaal of dialect; in 2003 was dit geslonken tot 18% – een afname met een derde. Het blijkt dat het Limburgs het meest gesproken wordt door ouders, gevolgd door het Fries, Zeeuws, Nedersaksisch en Brabants. Er bestaat een duidelijke tendens tot afname van het gebruik van nagenoeg alle streektalen en dialecten. Het meest opvallend is de positie van het Fries. In 1995 werd nog door 60% van de Friese ouders Fries gesproken; in 2003 was dat gedaald tot 41%. Het gebruik van het Limburgs bleef daarentegen redelijk stabiel over de jaren heen; in 1995 ging het om 63% en in 2003 sprak nog 57% van de Limburgse ouders Limburgs.

Grafiek 1.1: Percentage Nederlandse ouders dat onderling een dialect of spreektaal spreekt.
Grafiek 1.2: De percentages Friese en Limburgse ouders die onderling Fries, respectievelijk Limburgs spreken.

Kinderen

In het algemeen spreken de kinderen aanzienlijk minder vaak een streektaal of dialect dan hun ouders. Vooral in het Nedersaksische en Brabantse taalgebied zijn er forse verschillen. Terwijl in 2003 28% van de ouders in het Nedersaksische gebied deze streektaal sprak, deed slechts 4% van hun kinderen dat. Voor het Brabants gold 12 versus 3%. In Limburg en Friesland zijn de verschillen tussen ouders en kinderen echter veel minder geprononceerd.

Grafiek 2: Het percentage ouders en kinderen dat Brabants, respectievelijk Nedersaksisch spreekt.

Opleiding ouders

Er bestaat een zwakke, negatieve samenhang tussen het spreken van een streektaal of dialect en het opleidingsniveau van de ouders. Hoe hoger de opleiding van de ouders, hoe minder ze een streektaal of dialect spreken. In Limburg zijn er weliswaar verschillen naar opleidingsniveau, maar daar wordt in gezinnen met een havo/vwo-opleiding het meeste Limburgs gesproken, terwijl dat in universitair geschoolde gezinnen het minst gebeurt.

Taalvaardigheid Nederlands

Het spreken van een streektaal of dialect pakt voor de taalvaardigheid Nederlands bij sommige streektalen en dialecten positief uit, bij andere juist negatief. Terwijl het effect voor Nederland als geheel onbeduidend is, is dat voor sommige van de taalgebieden veel groter. Opmerkelijk zijn de verschillen tussen Limburg en Brabant. Voor Limburg is het effect positief: naarmate er meer Limburgs wordt gesproken is de taalvaardigheid Nederlands ook beter. Voor Brabant geldt het omgekeerde: in de gezinnen waar het meeste Brabants wordt gesproken is de taalvaardigheid het laagst.

Het onderzoek is uitgevoerd door dr. Geert Driessen van het ITS, Radboud Universiteit Nijmegen. Het onderzoek besloeg de periode 1995-2003 en er namen in totaal bijna 35.000 basisschoolkinderen en hun ouders aan deel. Het volledige verslag is verschenen in het tijdschrift “Toegepaste Taalwetenschap” (jaargang 2006, nummer 1, pp. 103-113) onder de titel “Ontwikkelingen in het gebruik van streektalen en dialecten in de periode 1995-2003”.

Zie ook:

Dit artikel is een publicatie van Radboud Universiteit Nijmegen