Naar de content

Slavernij in Nederlands-Indië

Slavenhandel en slavernij in VOC-gebieden omvangrijker dan in westelijke koloniën

Een schilderij waar een Hollandse koopman met slaven in heuvellandschap zijn afgebeeld.
Een schilderij waar een Hollandse koopman met slaven in heuvellandschap zijn afgebeeld.
Rijksstudio Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-4988)

Op zeventien augustus 1945 riep Soekarno de onafhankelijkheid van Indonesië uit. Weg met de onderdrukkende kolonisator uit het verre Nederland en het heft in eigen handen! Nederlands-Indië was al eeuwen een economisch wingewest en de bevolking werd daarbij niet ontzien. Slavernij kwam hier zelfs in grotere getale voor dan de bekendere variant in de westelijke koloniën.

In ons collectief geheugen is slavernij het onder brute omstandigheden gedwongen te werk stellen van Afrikanen op katoenplantages in (Zuid-)Amerika. Deze beeldvorming is voornamelijk ontstaan door Amerikaanse literatuur en films. De Nederlandse variant hiervan is de slavernij op de plantages in Suriname en op de Caribische Eilanden. De afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863 in deze gebieden wordt jaarlijks gevierd tijdens Keti Koti, het afwerpen van de ketenen.

Een sculptuur van het slavernij monument in het Amsterdamse Oosterpark.

Het Nationaal monument slavernijverleden in het Oosterpark te Amsterdam ter herdenking van de afschaffing van de slavernij in 1863.

Arthena, Wikimedia Commons, CC BY-SA 4.0

In Nederlands-Indië kwam op 1 januari 1860 een einde aan de slavernij. Hier staan we in Nederland niet bij stil, laat staan dat slavernij in de oost in ons collectieve geheugen zit. En dat terwijl de slavernij in Nederlands-Indië eerder begon en omvangrijker was dan in de westelijke koloniën. In het jaar 1750 bijvoorbeeld waren er 75.000 slaven in vestigingen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) tegenover 64.000 in Suriname en de Cariben.

Ondanks de afschaffing van slavernij ging de onvrijheid gewoon door in Nederlands-Indië met het cultuurstelsel (1830-1870), waarbij Nederland de hongerende bevolking dwong om producten te produceren voor de export naar Nederland. De winst verdween in Nederlandse zakken, net als in de tijd van de VOC.

Misleidende bronnen

De redenen waarom slavernij in de oostelijke koloniën veel minder bekend is dan die in het westen, hebben onder andere te maken met de geschiedschrijving. Historici hebben lang gesuggereerd dat slavernij in oost vooral in stedelijke huishoudens zou hebben plaatsgevonden waarbij de ‘bedienden’ veel bewegingsvrijheid genoten. Deze huishoudslavernij zou de eigenaar vooral status hebben opgeleverd en een mildere variant zijn van de loodzware arbeid – inclusief afranselpartijen – op de plantages in Suriname.

Onderzoeker Matthias van Rossum (Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis) spreekt dit tegen. Daarnaast beargumenteert hij dat historici zich ook teveel blind gestaard hebben op de VOC en diens geringe aandeel in de slavenhandel en slavernij. Die was inderdaad niet groot, maar wie verder kijkt dan de onderneming ziet dat de werknemers – van officier tot matroos – als particulier in grote getale geld verdienden met slavenhandel. En daarvoor gebruikten ze de schepen en het handelsnetwerk van hun werkgever, de VOC.

Een schilderij van Albert Cuyp. Een opperkoopman van de VOC en zjin partner met op de achtergrond de retourvloot op de rede van Batavia.

Links staan een VOC-koopman, vermoedelijk Jakob Martensen, en zijn vrouw. Achter hen is een tot slaaf gemaakte weergegeven die een zonnescherm, een pajong, boven hun hoofd houdt. Op de achtergrond is het Kasteel van Batavia zichtbaar. Rechts ligt de retourvloot van de VOC gereed op de rede. Als teken van verbondenheid wijst de koopman met zijn stok naar de schepen. Circa 1650, Albert Cuyp.

Rijksstudio Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-2350)

Hoe uitgebreid slavernij in het oosten was, blijkt onder andere uit reisbeschrijvingen. De reizigers nemen waar dat niet alleen de belangrijke VOC-bewindslieden slaven hadden (vaak honderden), maar dat ook de lagere rangen zoals VOC-soldaten of ambachtslieden in de stad vaak enkele slaven bezaten. Al deze slaven deden niet alleen maar huishoudelijke klusjes, maar werden ingezet als sjouwer om schepen te laden en lossen, in de mijnen, in de landbouw en voor de zware klussen in de nijverheid. De terminologie in historische bronnen heeft historici ook lang op het verkeerde been gezet, volgens Van Rossum. Waar zij lazen over het werken in de tuinen, wat nog iets idyllisch heeft, werd zware arbeid op koffie- en suikerplantages bedoeld.

Geroofd

Waar kwamen al deze mensen vandaan? Slavenhandel bestond al in deze gebieden voordat de Europeanen op kwamen duiken. De vraag naar slaven vormde standaard een bedreiging voor de bewoners van deze gebieden. Tijdens een rooftocht van een naburige stam konden ze gekidnapt en verkocht worden en in geval van oorlog buitgemaakt. Wanneer de vraag naar onvrije arbeid groot was, was dat zelfs een reden om een oorlog te beginnen.

Met de komst van de Europeanen steeg de vraag naar slaven en kwamen meer Aziatische gebieden en hun bewoners in aanraking met slavenhandel en rooftochten. De handelsstromen in slaven liepen daar door deze verschuiving voornamelijk van de randgebieden onder invloed van de VOC in het noorden en oosten naar de stedelijke gebieden op Java. De meeste slaven kwamen terecht in de hoofdstad en grote VOC-nederzetting Batavia (nu Jakarta) en op de omringende eilanden.

Een schilderij waar een Hollandse koopman met slaven in heuvellandschap zijn afgebeeld.

Hollandse slavenhandelaar met zijn inlandse vrouw en twee slaven begeleid door drie bewakers lopen door een heuvellandschap. Op de achtergrond een meertje en een woning. Door de gezichten van de handelaar en zijn vrouw is een kruis gekrast. Anoniem, 1700 – 1725, Indonesië.

Rijksstudio Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-4988)

De VOC had zelf maar een klein aandeel in de slavenhandel, maar ze probeerde de slavernij wel onder controle te houden. Net als bij de handel van goederen hief de VOC belasting op de invoer van slaven en werd de verkoop genoteerd. Hiervoor moest de verkoper een akte, de slave ola, laten opmaken bij de notaris. De laatste moest aan de tot slaaf gemaakte vragen of de verkoper daadwerkelijk zijn meester was. Verder droegen tot slaaf gemaakten bepaalde kleding om ze als zodanig te herkennen. Bepaalde groepen die twijfels konden oproepen, bijvoorbeeld omdat het geen Europeanen waren, moesten een vrijbrief bij zich hebben waaruit bleek dat ze geen weggelopen tot slaaf gemaakte waren en niet (opnieuw) als tot slaaf gemaakte verkocht mochten worden. Dienaren van de VOC en andere Europeanen liepen zelf weinig risico om in handen van slavenhandelaren te vallen, zolang ze zich in VOC-gebied bevonden. Het was namelijk verboden voor een christen om een tot slaaf gemaakte christen te kopen of te verkopen. Daarbuiten bestond ook voor hen de kans dat ze geroofd en als tot slaaf gemaakte verkocht werden.

Puberjongens

In de archieven van Cochin is veel informatie teruggevonden over de kopers, verkopers en hun slaven. Slavenhandel tussen Aziatische landen was wijdverbreid en de VOC deed hier aan mee, maar meer nog haar werknemers. Het VOC-schip Akerendam bijvoorbeeld kwam in het najaar van 1752 aan in Cochin. De VOC kocht hier 6 slaven en VOC-werknemers kochten onder hun eigen naam in totaal 34 slaven. Verkochte slaven in Cochin waren vooral Indiase puberjongens uit lage kasten, zo blijkt uit het onderzoek van Matthias van Rossum. In april 1753 was de Akerendam weer terug in Batavia, waar de werknemers hun slaven verkochten of zelf hielden. In het najaar ging het schip weer terug naar Texel, maar slaven mochten niet verder mee dan Kaap de Goede Hoop. Slavernij was verboden in de Republiek, even als de verkoop van de slaven.

Verdeel en heers

De honderden slaven in dienst van hoge VOC-dienaren waren voor historici lange tijd het bewijs dat slaven in de oost enkel een statussymbool waren. Van Rossum laat in zijn onderzoek zien dat het tegendeel het geval is. Ook hier hadden de slaven voornamelijk een economische functie en werden ze vooral gebruikt als werkkracht.

Wanneer de eigenaar zelf geen werk had voor zijn tot slaaf gemaakte, moest deze als dagloner zijn brood gaan verdienen en het (grootste gedeelte van) zijn loon inleveren. Of hij werd ingezet bij de VOC, waarbij de vergoeding naar de eigenaar ging. Het ging dan vooral om zwaar werk onder toezicht zoals het laden en lossen van de schepen, sjouw- en bouwwerkzaamheden in de steden, landarbeid op de plantages of werken in mijnen. In de goudmijnen op Sumatra werkten bijna alleen maar slaven onder toezicht van de VOC.

Naast het zware werk was er niets ‘mild’ aan hun behandeling. De straffen waren hard en weggelopen slaven stond een afranseling tot bloedens toe te wachten. Aan een paal gebonden werden hun diepe wonden ook nog eens ingesmeerd met zout.

Een tekening van mensen bij een gebouw. Er staat de volgende tekst: Het Gezigt van het Casteel te Batavia te Sien. Van de Waeter-Poort tot aen de Punt de Saphier,'

Slaven bij de waterpoort te Batavia, Johannes Rach, 1767. Op de voorgrond verschillende figuren, een hond en 4 mannen die een beladen karretje trekken in de richting van een poort in de muur van de vesting. De kale muur loopt over de gehele breedte van de tekening met links de poort die versierd is o.a. met allegorische figuren en de initialen van de V.O.C. Opschrift; m.o.: HET GEZIGT VAN HET CASTEEL TE BATAVIA TE SIEN / VAN DE WAETER=POORT TOT AEN DE PONT DE SAPHIER.

Rijksstudio Rijksmuseum Amsterdam (NG-400-J)

Het straffen van slaven in de huishouding kon er ook wreed aan toegaan, hoewel de slaven de mogelijkheid hadden om mishandeling aan te geven. Dit was grotendeels een wassen neus. De klagende tot slaaf gemaakte kreeg alsnog een geseling wanneer zijn klacht ongegrond werd geacht.

De slaveneigenaren hielden hun tot slaaf gemaakten onder controle met wrede straffen en kleine beloningen via een verdeel-en-heers tactiek, waarbij een tot slaaf gemaakte de functie van opzichter over de rest kreeg. In ruil voor een beloning gingen slaven op jacht naar hun weggelopen medeslaven en rosten ze hen ook nog af. De eigenaar hoefde zijn handen amper vuil te maken. Dit soort gruwelijke praktijken kwamen dus niet alleen op de plantages in de westelijke koloniën voor.

Er zijn nog voldoende bronnen te onderzoeken in het kader van slavernij in Nederlands-Indië, maar het onderzoek van Van Rossum maakt duidelijk dat we ons beeld over slavernij in de voormalige kolonie moeten herzien. Net als de Nederlandse wreedheden tijdens de politionele acties, om de rebellerende kolonie weer onder controle te krijgen na de onafhankelijkheidsverklaring in 1945, blijkt ook slavernij in het oosten een ondergeschoven kindje in de Nederlandse geschiedschrijving.

Bronnen
ReactiesReageer